
 
		Behalven  de  vellen  ,  zoo  als  zij  van  de  dieren  
 gekoomen  waren,  bragten  zij  ook  klederen,  
 van  dezelve  vervaerdigd  ,  en  nog  eene  andere  
 foort  van  kleeding,  van  den  bast  van  een*  boom,  
 of  van  de  eene  of  andere  plant,  alshennip,  ge;  
 maakt,  wapenen,  als  boogen  en  pijlen,  en  fpee-  
 ren  ,  visch - haaken  en  verfcheidene  foorten  van  
 werktuigen,  houten  mom-aangezigten  van  veele  
 verfchillende monHerachtige gedaanten,  eene foort  
 van  wollen  goed  of  deken,  zakken  met  roode  
 Oker  ,  Hukken  befneden  hout,  glazen  koraalen,  
 veelerleie  andere  kleine  verfierzelen  van  dun  koper  
 en  ijzer,  van  gedaante  als  een  hoef-ijzer,  
 die  zij  aan  hunne  neuzen  hangen,  en  verfcheideti  
 beitels  of  Hukken  ijzer  met  hand-vatten;  uit  
 welke  metaalen  wij  konden  opmaaken  dat  zij  of  
 te  vooren  door  eene  befchaafde natie  bezogt waren, 
   of  gemeenfchap  met  Hammen  op  het  vaste  
 land  hadden  ,  die  met  'hetzelve  in  gemeenfchap  
 waren.  Doch  de  bijzonderfle  van  alle  de  artijke-  
 len  ,  die  zij  aan  de  fchepen  te  koop  bragten,  
 waren  menfchen  fchedelen  en  handen,  die  nog  
 niet  volkoomen  van  het  vleesch  ontbloot waren,  
 en  zij  gaven  ons  volk  duidlijk  te  verflaan  dat  zij  
 die  afgekioven  hadden;  ook  droegen  enige van dezelve  
 duidlijke tekenen  dat  zij op  het  vuur  geweest  
 waren.  Uit deeze  omHandigheid  hadden  wij  maar  
 al  te  veel  reden  om  te  vermoeden  dat de  afgrijs-  
 lijke  gewoonte  van  de  vijanden op  te  eeten  alhier 
 even 
 feven  zoo  wel  heerscht als  op  Nieuw - Zeeland en  
 de  andere  eilanden  vsm  de  Zuid-zee.  Voor  de  
 verfchillende  artijkelen,  die  zij  aanbragten,  namen  
 zij  in  ruiling mesfen,  beitels,  Hukken  ijzer  
 en  tin,  fpijkers,  fpiegeltjens,  knoopen  of  alles  
 wat  Hechts  metaal  was.  Glazen  koraalen  Honden  
 hun  niet  aan,  en  alle  doek,  van  welke Aoffaadjen  
 pok,  wierd  door  hen  geweigerd. 
 Wij  befleedden  den  volgenden  dag  met  de  
 fchepen  in  de  bogt  te  haaien  ,  daar  zij  voor  en  
 agter  vastgemeerd  wierden,  terwijl  wij  onze  lijnen  
 aan  de  hoornen  aan  land  vast  bonden.  Toen  
 wij  het  anker  van  de  Refolutie  opwonden,  vonden  
 wij,  ondanks  de  groote  diepte,  waarin  wij  
 het  hadden  laaten  vallen,  dat’er  klippen  op  den  
 grond  waren.  Zij  hadden  het  kabel  aanmerklijk  
 befchadigd,  en  de  lijnen,  die  uitgebragt  wierden  
 om  het  fchip  in  de  bogt  te  winden  ,  geraakten  
 ook  onklaar  aan  de  klippen  ,  waaruit  bleek  dat  
 de  grond  ’er  geheel  als  mede  bezaaid  was.  Het  
 fchip  ook  boven water  zeer lek  geworden  zijnde,  
 zettéde  ik  de  timmerlieden  aan  het  werk om  het  
 te  kalfaaten  en  om  alle  gebreken  te  verhelpen,  
 die  wij  bij  een  naauwkeprig  onderzoek  mogten  
 ontdekken. 
 Het  gerugt  van  onze  aankomst  lokte  deezen  
 dag  een  grooten  toeloop  van  volk  naar  de  fchepen. 
   Wij  telden  eens  honderd  kanos  te  gelijk,  
 die,  de  eene  door  de  andere,  elke  vijf menfchen  
 A  3  *  mog