
 
		niet  doen  konden  door  floepen  kon  gedaan worden, 
   zond  ik  ’er  twee  af,  onder  bevel  van  den  
 Luitenant  k i n  o ,   om  de  getijen  te  onderzoeken,  
 en  zoodanige  andere  waarneemingen  te  doen  als  
 ons  enige  kennis  van  de  gefteidheid  dier  rivier  
 zoude  kunnen  geeven. 
 Ten  tien  uuren,  bevindende  dat  de  eb  begonnen  
 was,   ankerde  ik  op  negen  vademen  water,  
 in  eenen  zand-gruisachtigen  grond.  Ziende  dat  
 het  getij  te  fterk  was  voor  de  floepen,  zoo  dat  
 zij  ’er  niet  tegens  konden  oproeijen  ,  deed  ik  
 haar  fein  van  weder  aan  boord  te  koomen,  voor  
 zij  ter  halver  weg  gekoomen  waren  van  den  
 mond  der  rivier,  tot  welker  onderzoek  zij  afgezonden  
 waren,  die  Z.  8o°  O.  van  ons  af  lag  
 op  drie  mijlen  afftands.  De  voornaamfte  onder-  
 rigting  ,  die  wij  door  onzen  arbeid  geduurende  
 dit  getij  gewonnen  hadden,  was  te  bepaalen  dat  
 al  het  laag  land,  dat  wij  onderfteld  hadden  een  
 eiland  of  eilanden  te  zijn  ,  eene  onafgebrooken  
 ftreek  lands  was  van  de  oevers  van  de  groote  
 rivier  tot  aan  den  voet  van  het  gebergte,  waaraan  
 zij  zig  floot,  en  dat  zij  eindigde  aan  den  
 zuid! ij ken  ingang  van  deezen  oostlijken  tak,  dien  
 ik  met  den  naam  van Keer-IVeêr- Rivier  (River  
 Turnagain)  zal  onderfcheiden.  Aan  de  Noordzijde  
 van  deeze  rivier  begint  het laag  land  weder,  
 en  ftrekt  zig  uit  van  den  voet  van  het  gebergte  
 tot  de  oevers  van  de  groote  rivier,  zoo  dat  het 
 voor 
 voor  de  Keer-IVeêr-Rivier  eene  groote  baai  
 vormt,  aan  welker  zuid-zijde  wij  nu  ten  anker  
 lagen,  en  daar  wij  van  twaalf  tot  vijf  vademen  
 water hadden  van  half vloed  tot  hoog  water. 
 Na  dat  wij  de  baai  in  gevaaren waren,  liep  de  
 vloed  fterk  Keer - IVeêr - Rivier  in ,  en  de  eb  
 kwam  ’er  met  nog  grooter  kracht  ui t,  vallende  
 het  water,  terwijl  wij  ten  anker  lagen,  twintig  
 voet  loodregte  hoogte.  Deeze  omftaadighedfin  
 overtuigden  mij  dat  ’er  door  deeze  zijde-rivier  
 geen  doortogt  te  verwagten  was  ,  zoo  min  als  
 door  den  voornaamften  tak.  Naardien  egter  het  
 water,  geduurende  de  eb,  fchoon  zeer veel  zoeter, 
   nog  eenen  grooten  graad  van  zilcigheid  had  
 behouden,  is  ’er  reden  te  onderftellen  dat  beiden  
 deeze  takken  nog  veel  verder  voor  fchepen  bevaarbaar  
 zijn  dan'  wij  dezelve  onderzogten  ,  en  
 dat  ’er  door  deeze  rivier  en  derzelver  verfchil-  
 lende  takken,  eene  zeer  uitgeftrekte  binnenland-  
 fche  gemeenfchap  open  ligt.  Wij  waren  dezelve  
 opgevaajen  tot  6i°  30'  Breedte  en  aio0 Lengte,  
 dat  zeventig  mijlen  of meer  van  haaren  mond is,  
 zonder  den  minften  fchijn  van  haare  oorfprong  
 te  verneemen. 
 Zoo  de  ontdekking  van  deeze groote  rivier  (*)» 
 die, 
 (* )   Kapitein  c oo k  had  hier  eene  open  plaats  gèlaaten  
 zonder  ’er  eenen  bijzonderen  naam  te  zetten.  L&rd sano- 
 W IC H