
 
		gen  eindigde,  wierd  om die  reden Twee-hoofdige  
 Punt genaamd.  Die  gedeelte  van  de  kust,  waarop»  
 verfcheiden  kleine  baaien  liggen,  beftaat uit hoo-  
 ge  bergen  en  diepe  valleien  ,  en  op  fommigé  
 plaatfen  konden  wij  de  toppen  van andere  bergen  
 zien  agter  die,  welke  de  kust  vormen,  die  weinig  
 met  fneeuw  bedekt  was,  maar  een  zeer  dor  
 aanzien  bad.  Daar  was  boom  noch  ftruik  op  té  
 zien,  en  zij  had,  ovef  het algemeen,  èene brüin-  
 achtige  tint,  die  waarfchijnlijk  door  eene  bedekking  
 van  mos  veroorzaakt  wierd. 
 Ik  bleef  naar  het  Z'. W.  ten W.  laveeren  naaf  
 de  kust  ftrekte,  en  des  avonds  ten  zes  uuren j  
 ter  halver  weg  tusfehen Kaap Êarnabas  en Tweehoofdige  
 Punt  zijnde,  en  twee  mijlen  van  land,  
 was  de  diepte  twee  en zestig  vademen.  Van deezé  
 plaats  vertoonde  zig  eene  laage  land-punt  agtef  
 Twee-hoofdige  P u n t,  liggende  Z.  69°  W .,  en  
 agter  dezelve  lag  nog  ander  land,  dat den fchijn  
 had  van  een  eiland  te  zijn,  Z.  590  W. 
 Den  dertienden  op  den middag  op  56° 49' zijnde, 
   lag  Kaap  St.  Bdrnabas  N.  520  O.,  Twee~  
 hoofdige Punt N. '140 W .,  zeven  of agt Engelfche  
 mijlen  van  ons,  en  de  kust  van  het  vast  land  
 ftrekte  zig  uit  tot  Z.  p2i° W .,  en  het  land,  den  
 voorigen  avond  gezien,  en  dat  wij  onderftelden  
 een  eiland  te  zijn,  vertoonde  zig  nu  als  twee eilanden. 
   Van  welke  zijde  Twéé -hoofdige  Purii  
 ook  gezien  wierd,  zij had  altoos  het voorkoomen 
 vaiï 
 Van  een  eiland,  of  anders  is  het  eett  fchier-  
 eiland  ,  aan  welker  beiden  zijden  de  kust  eene  
 baai  vormt.  De  wind  bleef  nog  Westlijk  met  
 een  labber  koeltjen;  het  weder  was  vrij  donker  
 en  betrokken  en  de  lucht  fcherp  en  droog. 
 Den  volgenden  morgen  waren  wij  digt  bij  het  
 ZUidlijkst  land  en  bevonden  het  een  eiland  te  
 zijn,  dat Drievuldigheid-Eiland genoemd wierd.  
 Deszelfs  grootfte  uitgeftrektheid  is  zes  mijlen  in  
 de  (trekking  van  Oost  en  West.  Élk  eind  is  
 hoog  kaal  land,  en  in  het  midden  is  het  laag,  
 zoo  dat  het,  op  eenen  afftand,  uit fommige  oog-  .  
 punten  den  fchijn  van  twee  eilanden  aanneemt.  
 Het  ligt  op  56°  36'  Breedte  en  op  20 f   Lengte *  
 en  tusfehen  twee  en  drie  mijlen  van  het vast  land*  
 welke  ruimte  met  eilandjetis  en  klippen  bezaaid  
 is  ;  maar  daar  fcheen  genoeg  plaats  te  zijn  om  
 doortevaafen  en  ook  veilige  anker-plaats.  In  
 het  eerst  waren  wij  geneigd  óm  te  gelooven  dat  
 dit  BËERiNGs  Mistig  Eiland  ware  ( +) ,   maar  
 deszelfs  ligging  zoo  digt  bij  het  vast  land  koomt  
 met  zijne  kaart  niet  overeen. 
 „  Ten  agt  üuren  ’s  avonds  hielden  wij  op  het  
 land  aan,  tot  wij  binnen  eene mijl  van  de  bovengemelde  
 eilandjens  waren.  Het  westlijkst  gedeelte  
 van  het  vast  land,  dat  thans  in  het  gezigt 
 was, 
 ( #)   Tumanmi ■ ostrow,  d.  i.  Mistig - Eiland.  M u l l e s   
 p.  261.