
 
		gezigt; maar  wij  hielden  het  digst  langst  de  kust  
 van  Amerika. 
 Den'  dertien den,  ten  vier  uuren  in  den  agter-  
 middag,  kwam  ’er  een  Zuidlijk  koeltjen  op,  
 waarmede  ik  N.  O,  ten  N.  ftuurde  tot  den  volgenden  
 morgen  ten  vier  uuren,  wanneer  wij,  
 geen  land  meer  ziende,  onze  koers  O.  ten  N.  
 rigteden,  en,  tusfchen  negen  en  tien  uuren,  zagen  
 wij  land,  dat  wij  onderleiden  een  vervolg  
 van  de  kust van  het  vaste  land  te  zijn;  het  ftrekte  
 zig  van  O.  ten  Z.  tot  O.  ten  N.  uit  ,  en  kort  
 daarop  zagen  wij  nog' meer  land  in  hes N.  ten O.  
 . In  den  agtermiddag  ten  twee  uuren,  vrij  fpoedig  
 op  dertien  vademen  water  koomende, deeden  wij  
 een’  gang  van  land  af  tot  vier  uuren  ,  wanneer  
 wij  weder  naar  het  land  hielden,  dat  wij  kort  
 daarna  zagen  zig  van  N.  tot Z. O. uitteftrekken,  
 zijnde  het  naaste  gedeelte  drie  o f vier  mijlen  van  
 ons.  De  kust  vormt  hiereene  punt,  Mulgrave-  
 Punt  genaamd  ,  die  op  67°  45'  Breedte  en  op  
 *94°  f i '   Lengte  ligt.  Het  land  vertoonde  zig  
 aan  de  zee  zeer  laag,  maar  wat  meer  naar agte*  
 ren  rijst  het  in  heuvelen  van  eene  tamelijke  
 hoogte.  Zij  waren  alle  zonder fneeuw,  en ,  naar  
 allen  fehijn,  zonder  hout.  Nu  wendde  ik  en  
 ftevende- N. W.  ten  W . ,  maar  kort  daarop  dik  
 weder  met  regen  krijgende  ,  en  de  wind  verheffende, 
   loefde  ik  meer  naar  het Westen. 
 Den  volgenden  morgen,  ten twee uuren,  liep 
 de 
 de  wind  naar  het  Z.  W.  ten  Z.  en  woei  eene  
 fterke  koelte,  die  op  den  middag  verflapte,  en  
 de  zon  doorfchijnende j  bevonden  wij  ons,  bij  
 waarneeming  ,  op  de  Breedte  van  68°  18'.  Nu  
 ftuurde  ik  N.  O.  tot  den  volgenden  morgen  ten  
 zes  uuren  ,  wanneer  ik  twee  ftreeken  Oostlijker  
 ftuurde.  In  deeze  koers  ontmoeteden  wij  ver-  
 fcheiden  zee-paerden  en  vlügten  van  vogelen,  
 fommige  als  ftrand-leeuwrikken  en  andere  niet  
 grooter  dan  müsfchen.  Wij  zagen  ook  enige  
 water - raaven,  zoo  dat  wij  gisten  dat  wij  niet  
 Verre  van  land  waren;  dan,  alzóo  wij  eene dikke  
 mist  hadden,  konden  wij  niet  verwagten  land  te  
 zullen  ontwaaren,  en,  naardien  het fterk waaide *  
 was  het  niet  voorzigtig  eene  koers  te vervolgen,  
 die  ons waarfchijnlijk  tegens  het  land moest  brengen. 
   Van  deezen  dag  op den  middag  tot zes uuren  
 ’s  morgens  van  den  volgenden  ftuurde  ik  Ö.  
 ien  N.  ,  welke  koers  ons  op  zestien  vademen  
 water  bragt.  Nu  ftuurde  ik  N. O.  ten O .,  denkende  
 dat  ik  in  deeze  koers  dieper  water  zoude  
 krijgen  ;  maar  in  de  ruimte  van  zes  mijlen  verminderde  
 dé  diepte  nog  tot  elf vademen,  hetgeen  
 mij  raadzaam  deed  oordeelen  fcherp  bij  den  wind  
 öpteloeven,  die  nu  uit  het  Westen  woei.  Omtrent  
 den  middag  waren  en  zon  en  maan  bij  tus-  
 fchenpoozen  duidlijk  zigtbaaf,  en  wij  kreegen  
 enige  vliegende  waarneemingen  van  de  Lengte,  
 die,  op  den  middag  overgebragt,  wanneer  de  
 S  2  Breed