
 
		S.8o  \Aug.  1778.]  R E Ï Z E   NAAR  DEN 
 hunne  huiden  ,  die  zeer  dik  zijn  ,  kwamen  ons  
 aan  ons  wand  wel  te  pas.  De  tanden  of  flag-  
 tanden  van  de  meeste  waren  nog  zeer  klein,  en  
 zelfs  hadden  enige  van  de  grootfte  en oudfte  van  
 deeze  dieren  die  niet  grooter  dan  zes  duimen  in  
 lengte.  Hier  uit  beflooten  wij  dat  zij  hunne  oude  
 tanden  binnen  kort  verloren  hadden. 
 Zij  liggen  in  kudden  van  veele  honderden  op  
 het  ijs  ,  zig  over  elkanderen * wentelende  als  de  
 zwijnen,  en  fehreeuwen  of brullen  zeer  luid,  zoo;  
 dat  zij  ons  in  den  nacht of in  mistig weder waar-  
 fchuuwden  dat  ’er  ijs  digt  bij  was,  voor wij  het  
 nog  zien  konden.  Nooit  vonden  wij  de  geheele  
 kudde  in  flaap,  maar  altijd  enige  op  de  wagt.  
 Deeze  wekten  ,  als  de  floep  naderde,  degeene,  
 die  naast  bij  hun  waren,  en  de  alarmkreet  dus  
 van  de  eene  tot de  andere  overgebragt wordende,  
 was  de  geheele  kudde  aanftonds  wakker.  Maar  
 zelden  maakten  zij  haast  om  weg  te  koomen,  
 voor  men  eens  op  hen  gefchoten  had.  Dan  tuimelden  
 zij  de  een  over  de  andere  in  zee  ,  met  
 de  uiterfte  verwarring.  En  zoo  wij  niet  degeene  
 ,  waarop  wij  aangelegd  hadden,  met  de  
 eerfte  fchoot  doodden,  waren  zij  gemeenlijk,  al-  
 fchoon  doodlijk  gewond,  voor  ons verloren.'  Zij  
 kwamen  ons  niet  voor  zulke  gevaarlijke dieren  te  
 zijn  als  ’er  enige  fchrijvers  van  gemaakt  hebben,  
 zelfs  niet  als  zij  aangetast  wierden.  Zij  zijn  zulks  
 meer  in  fchij'n  dan in  wezenlijkheid.  Veele  volg-* 
 den