574 [ 0 $. 1778.] R E I Z E naar dem
zij begonnen te gisten en wierden zoo fterk,
als of zij in geestrijke vogten gedoopt waren.
Daar waren nog enige andere planten, die wij
eetbaar vonden ,1 maar van welke noch de Rusfen
noch de inboorlingen gebruik maaken, als wilde
porcelein , erwten - fpruiten , eene foort van
lepelblad, kers en enige andere. Alle deeze vonden
wij zeer fmaaklijk, hetzij in fop of als falade.
Op de laage gronden én in de valleien is overvloed
van gras, dat zeer dik en zeer hoog groeit*
Ik ben van gedagten dat hoornvee het geheel jaar
door op Oonalashka zoude kunnen leeven, zon-
der op flal gezet te worden, en de grond fcheen
op veele plaatfen gefchikt om graanen, wortelen
en groenten voort te brengen; maar tot nog toe
fchijnen de Rusfifche handelaars en de inboorlingen
O voldaan met hetgeen de natuur voorcbrengt.
1
Wij vonden natuurlijken zwavel onder de inboorlingen
des eilands , maar ik had geene gelegenheid
om. te weeten te koomen van waar zij
die gekregen hadden. Wij vonden ook oker,
eenen fteen , die eene purperen kleur heeft, en
eenen anderen, die eene zeer goede groene kleur
afgeeft. Het is twijfelachtig of deeze laatfte bekend
zij. In zijnen natuurlijken ftaat is hij van
eene graauwe groene kleur, grof en zwaar. Hij
fmelt gemaklijk in olie ; maar in het water gelegd
zijnde, verliest hij zijne eigenfqhappen geheel
en
en al. Hij fcheen op Oonalashka fchaarsch te
zijn; maar men zeide ons dat hij in grooter overvloed
was op het eiland Oonemak. Wat de ftee-
nen aan de ftranden en bergen belangt, in deeze
zag ik niets ongewoons.
Het volk van Oonalashka begraaft zijne doo-
den op de toppen der bergen en werpt een
heuveltjen op het graf op. Bij eene wandeling
in het land wees een van de inboorlingen , die
mij verzelde, mij verfcheiden van deeze woo-
ningen der dooden. Daar was er eene, ter zijde
van den weg , die van de haven naar het dorp
liep , waarop een hoop fteenen opgeftapeld was.
Wij merkten op dat elk die ’er voorbij gong ’er
nog eenen bij deed. Ik zag in het land verfcheiden
fteenen heuvelen, die door konst fchee-
nen opgeworpen te zijn. Veele fcheenen zeer
oud te wezen.
Welke hunne denkbeelden van de Godheid eti
van eenen toekomftigen ftaat zijn, weet ik niet.
Hunne tijdkortingen zijn mij even onbekend, al-
zoo wij niets gezien hebben dat ons ’er enig
denkbeeld van konde geeven.
Zij zijn zeer vriendlijk en vrolijk onder elkan-
deren , en gedroegen zig jegens ons altijd met
veel beleefdheid. De Rusferf zeiden ons dat zij
nooit gemeenfchap met hunne vrouwen hadden,
omdat zij geene Christinnen waren. Ons volk
was zoo naauwgezet niet , en fommige hunner
Aa 4 bad