wangen-beenderen. Het volk, waar onder wij
nu waren, verre van naar deeze te gelijken, hadden
lange aangezigcen, en waren groot en welgemaakt.
In kort, zij fcheenen eene geheel an-
<ïere natie te zijn. Wij zagen noch vrouwen
noch kinderen, ook geene oude lieden, uitgezonderd
eenen man , die kaal van hoofd was , en
hij was de eenigfte die geene wapenen droeg.
D e andere fcheenen uitgelezen manfchappen te
z ijn , en eer beneden dan boven den middel-
baaren ouderdom. De oude man had eene zwarte
ftreep dwarsch over zijn gezigt., die ik bij de
andere niet befpeurde. Alle hadden zij hunne
ooren doorboord, en fommige hadden ’er glazen
koraalen in hangen. Deeze waren de eenigfte
vaste verfierzelen , die wij onder hen zagen, want
zij draagen ’er geene in de lippen. Hierin ver-
fchillen zij ook van de Amerikaanen, welke wij
laatst gezien hadden.
Hunne kleeding beftond uit eene muts, eene
hiel, een broek, laarfen en handfchoenen , alle
van leder , o f van harten- honden- of robbenvellen
gemaakt, en zeer wel bereid , fommige
met het hair of het bont ’er o p , maar andere
zonder hetzelve. De mutfen pasten hun zeer glad
om het hoofd, en behalven die mutfen, welke
de meeste van hun droegen, bekwamen wij ook
enige karpoezen van hun, van honden-vellen gemaakt
, die ruim genoeg waren om hun hoofd
en
en de fchouderen te bedekken. Hun hair fcheen
zwart te zijn ; maar hunne hoofden waren ge-
fchoren , of het hair was kort afgefneden , en
geen van hun droeg een’ baard. Van de weinige
dingen, die zij van ons kreegen, waren hun dó
mesfen en de tobak de aangenaamfte.
Het dorp beftond uit hunne zomer- en winter-
wooningen. De laatfte zijn even als een gewelf,
en de vloer ligt een weinig beneden de oppervlakte
van de aarde. Een derzelve, welk ik bezag,
was langwerpig rond van gedaante, omtrent
twintig voeten lang en twaalf of meer hoog. Het
geraamte was van hout en walvisch-ribben, op
eene oordeelkundige wijze gefchikt, en men had
dezelve met kleiner ftukken van dezelfde ftoffen
aan een verbonden. Over her geraamte wordt een
dak van fterk grof gras gelegd , en dit wordt
wederom met aarde bedekt , zoo dat een huis
van buiten naar een heuveltjen gelijkt, door
eenen fteenen muur onderftut, drie of vier voeten
hoog, die om de twee zijden en om een eind
gebouwd is. Aan de andere zijde is de aarde
fchuinsch opgeworpen , om tot den ingang te
kunnen koomen, die in een gat boven in het dak
aan dat eind beftaat. De grond was met planken
gevloerd, waar onder eene foort van kelder
was, waarin ik niets zag dan water. Aan het
eind van elk huis was eene gewelfde kamer, die
ik voor. eene voorraad - kamer hield. Deeze
voor