
 
		verwagten  dac  wij  veel  kennis  zullen  gekregen  
 hebben.  Dit  konden  wij  bemerken  dac  ’er  zoo  
 veel  als  Opperhoofden  zijn,  die  door  den  naam  
 o f  tijtel  van  Acweek  onderfcheiden  worden  ,  en  
 aan  welken  de  andere  enigermaate  onderboorig  
 zijn.  Doch  ik  gis  dat  het  gezag  van  eiken  dee-  
 zer  groote  mannen  zig  niet  verder  uitftrekke  dan  
 het  gezin,  tot  hetwelk  hij  behoort,  en  dat  hem  
 als  zijn  hoofd  erkent.  Deeze  Acweeks  waren  
 niet  altoos  mannen  van jaaren,  waaruit ik  het be-  
 iluic  trok  dat  deeze  tijtel  hun  bij  erfopvolging  
 aankwame. 
 Ik  befpeurde  niets  dat  de  minfte  inzage  in  
 hunne  godsdienftige  denkbeelden  geeven  konde,  
 dan  de  bovengemelde  beelden,  door  hen Klum-  
 ma  genaamd.  Deeze  waren  allerwaarfchijnlijkst  
 afgoden;  doch,  alzoo  zij,  wanneer  zij  van  dezelve  
 fpraken,  dikwijls  het  woord Acweek noemden, 
   hebben  wij  misfchien  grond  om  te  onderzeilen  
 dac  zij  beeldtenisfen  van  enige  van hunne  
 voorouderen  zijn,  die  zij  als  godheden  vereeren.  
 Doch  dit  alles  is  niet  meer  dan  gisfing  ;  want  
 wij  zagen  hun  geene  godsdienftige  hulde  bewijzen; 
   wij  konden  ’er  ook  geenerhanden  naricht van  
 bekoomen  ,  alzoo  wij  weinig  meer  van  hunne  
 taal  geleerd  hadden  dan  genoeg  was  om  de  naa-  
 men  van  de  dingen  te  vraagen,  zonder  in  ftaat  
 zijn  enig  gefprek  met  de  inboorlingen  te  houden. 
 te 
 den,  dat  ons  omtrent  hunne  inftellingenof overleveringen  
 enig  licht  zoude  hebben  kunnen  vêr-  
 fchaffen  (*). 
 Hunne  fpraak  is  geenzints  hard  of  onaangenaam  
 ,  dan  in  zoo  verre  zij  de  k  en  h met meer  
 kracht  gebruiken  ,  of  zoo  zagt  niet  uitlpreeken  
 als  wij  doen  ,  en  zij  heefc,  over  het  geheel,  
 meer  letters,  die  met  de  lippen  en  tanden  dan  
 die  met  de  keel  uitgefprooken worden.  De  enkelvoudige  
 geluiden,  die  wij  hen  niet  hebben  
 hooren  gebruiken,  en  die  wij  dus  kunnen  rekenen  
 dat  zeldzaam  bij  hen  zijn,  of  in  hunne  taal  
 ontbreeken,  zijn  die  welke  verbeeld worden door  
 de  letters  b,  d,  f ,   g ,   r  en  v.  Maar  aan  den  
 anderen  kant  hebben  zij  een  ,  dat  zeer  dikwijls  
 voorkoomt  en  bij  ons  niec  in  gebruik  is  ;  het  
 wordt  op  eene  bijzondere  wijze  gevormd  door  
 de  tong  gedeeltelijk  met  eene  groote  kracht  te-  
 gens  het  verhemelte  te  klappen,  en  dat vergeleken  
 kan  worden  bij  eene  zeer  grove  of  fchorre  
 wijze  van  brouwen.  Het  is  moeijelijk  dit  geluid  
 door  zaamenftelling  van  onze  letters  te  verbeelden  
 ,  als  misfchien  op  deeze  o f  dergeiijke 
 wij- 
 Tot  dus  verre  heb  ik  de  waarneemingen  van  den  
 Heer  a n d e rs o m  met  de  mijne  vermengd.  Doch  alles  
 wat  hunne  taal  betreft  beu  ik  aan  hem  verfchuldigd,  en  
 de  vólgende  aanmerkingen  zijn  in  zijne  eigen  woorden  
 vervat. 
 G  2