van land fcheenen uitteftrekken, en digt bij het
Kanaal liggen enige eilanden en klippen boven
water.
Wij flevenen dit Kanaal in tusfchen twee rotsachtige
punten, die tusfchen drie en vier Engel-
fche mijlen O. Z. O. en W. N. W. van elkande-
ren liggen. Binnen deeze punten verbreedt het
Kanaal aanmerklijk, en loopt ten minften vier mijlen
noordwaarts landwaarts in, behalven de ver-
fcheiden takken, welke’erin het diepst van hetzelve
gevonden worden, en welker diepte wij geen tijd
hadden om natefpeuren. Doch daar wij het water,
ter plaatfe daar onze floepen dezelve aan den
mond overvoeren, reeds veel zoeter vonden, waren
zij waarfchijnlijk niet verre meer van derzelver
einde verwijderd , welke waarfchijnlijkheid nog
daardoor verfterkt wordt dat de bergen, die dezelve
naar de landzijde begrensden , met dikke
fneeuw bedekt waren, daar op die naar den zeekant,
o f daar wij lagen, geen fpoor van fneeuw
meer te zien was, fchoon zij over het algemeen
veel hooger waren. In het midden van het Kanaal
liggen veele eilanden van verfchillende grootte.
Doch de kaart of fchets van het Kanaal, die
hier is bijgevoegd , fchoon niet als naauwkeurig
wordende opgegeeven, zal, met alle haare on-
volkoomenheden, een beter denkbeeld van deeze
eilanden en van de gedaante en uitgeftrektheid
van het Kanaal geeven dan alle befchrijvingen.
De
De diepte is in het midden van het Kanaal-, en
zelfs op fommige plaatfen digt aan den wal, van
zeven en veertig tot negentig vademen, en mis-
fchien nog grooter. De havenen en ankerplaatfen
binnen deszelfs omtnekring zijn talrijk, maar wij
hadden geen’ tijd om die opteneemen. De bogt,
waarin onze fchepen lagen, is aan de oost-zijde
van het 1 Kanaal en aan de oost-zijde van het
grootfte der eilanden. Zij is voor de zee gedekt,
maar heeft weinig anders dat haar aanbeveelt, liggende
open voor de Zuid-Oosten-winden , die
wij bevonden dat met groote hevigheid woeien,'
en de verwoesting, die zij fomtijds maaken, was
op veele plaatfen zigtbaar.
Het land is langs de zee-kust van eene middel-
baare hoogte en effen; maar binnen in het Kanaal
rijst het bijna overal tot zeer fteile bergen , die
in hunne algemeene gedaante met elkanderen
overeenkoomen , eindigende in ronde o f ftompe
kruinen, met enige fcherpe , fchoon niet zeer
verre uitfteekende, ruggen. Enige van deze bergen
kunnen hoog genoemd worden, terwijl andere
maar van eene zeer maatige hoogte zijn;
maar zelfs de hoogfte zijn tot hunne kruinen toe
geheel met de dikfte bosfchen bedekt, zoo wel
als alle vlakke gronden naar den zee-kant. Daar
zijn fomtijds plekken1 op de zijden van deeze bergen,
die kaal zijn; maar zij zijn weinige in getal
, in vergelijking van het geheel , fchoon zij
den