
 
		armen ukgeftrekt,  waarfchijnlijk  daar mede  hunne  
 vreedzaame  neigingen  willende  te  kennen  geeven  
 en  toonen  dat  zij  ongewapend  waren.  Toen  de  
 Heer  Ri ng  en  de  Heeren  ,  die  bij  hem  waren,  
 aan  land  flapten,  met  fnaphaanen  in  hunne  handen, 
   fcheenen  zij  ongerust,  en  deeden  tekenen  
 om  hen  te  verzoeken  die  neder  te  leggen.  Dit  
 deeden  zij  dan  ook,  en  toen  lieten  zij  de Heeren  
 tot  zig  naderen  en  toonden  zig  vrolijk  en  gezellig. 
   Zij  hadden  enige  Hukken  verfchen  zalm  
 en  verfcheiden  honden  bij  zig.  De  Heer l a w,   
 Heelmeester  van  de  Ontdekking,  die  een  van  het  
 gezelfchap  was  ,  eenen  van  de  honden  gekogc  
 ■ hebbende,  nam  hem  mede naar de  floep  en  fchoot  
 hem  dood,  dat  zij  het  zagen.  Dit  fcheen  hen  
 ten  uiterften  te  verbaazen  ,  en  zij  gongen  heen,  
 als  of  zij  zig in zulk  gezelfchap  niet  veilig  rekenden; 
   doch  kort  daarop  ontdekte  men  dat  hunne  
 fpeeren  en  andere  wapenen  in  de  ftruiken  digt  ag-  
 ter  hen  verborgen  geweest waren.  De Heer  r i n  g  
 berichtte  mij  ook  dat  de grond  moerasfig was  en  
 de  aarde  ligt,  mager  en  zwart.  Zij  bragt  enige  
 weinige  boomen  en  ftruiken  voort,  als  pijnboo-  
 men,  elzen  ,  berken  en  willigen,  roozen  en  
 aalbezieën  ftruiken,  en  een  weinig  gras,  maar  
 zij  zagen  geen  eene  plant,  die  in  bloei  was. 
 Zoo  dra  het  hoog  water was,  ligteden wij  het  
 anker  en  ftaken,  met  een  zwak  koeltjen  uit  het  
 Zuiden,  oyer  naar  den  wester wal,  daar  het wederderkeeren  
 van  den  vloed  ons  den  volgenden  morgen  
 vroeg noodzaakte  weder  ten  anker  te  koomen;  
 Kort  daarop  kwamén  ’er  verfcheiden  groote  en  
 énige  kleine  kanos  met  inboorlingen  van  land*  
 die  hunne  véllen vermangelden,  waarna  zij  hunne  
 klederen  verkögten,  tot  veele  van  hun  moedernaakt  
 waren.  Zij  bragteri  onder  andere  veelè  
 witte  haäzen  of  konijnen  vellen  en  Zeer  fraaië  
 roodachtige  vosfen-vellen, maar  daar waren maar  
 twee  of  drie  otter-vellen  bij.  Zij  verkögten  ons  
 bok  énige  ftukken  zalm  en  heilbot.  Zij  verkoo-  
 zen  het  ijzer  Bóveri  alles  Wat wij  huri  daarvoor  iri  
 ruiling  aanbóoden.  De  lip - fierzelen  fcheenen  
 onder'hen  niet  zoo  gemeen  te  zijn  als  in  Prins  
 Willems  Kanaal}  maar  zij  hadden  ’er  meer  van  
 die;  welke  door  deh  neus  geftöoken worden,  en  
 deeze  waren  ook,   over  het  algemeen,  veel  langer. 
   Zij  hadden  egter  meer  van  èene  foort  van  
 wit  én  rood  geborduurd  werk  op  fommige  deelen  
 van  hünné  klederen  eh  op  andere  dingen,  gelijk  
 öp Jiünné  pijl-kokers  en  mesfen-fe heden; 
 Ten  half  elf  uuren  ligteden Wij,  met  het  begin  
 van  dè  e b ,  het  anker  én  laveerden met  eene labber  
 koelte  uit  het  Zuiden  de  rivier  af;  terwijl  
 wij  hief  mede  bezig  wären,  zeilde  de Refolutie^  
 door  de  onoplettendheid  en  achtloosheid  van  den  
 man,  die  aan  het  dieplood  ftond,  vast  op  eene  
 plaat,  die  omtrent  in  het  midden  der  rivier ligt,  
 ömtrent  twee  Engelfche  mijlen  boven  de  twee  
 N  2  ftei