noodzaakt in vier en dertig vademen water ten
anker te koomen. Wij zagen nu in alle ftree-
ken land. Dat naar het zuiden ftrekte zig naar
het Z. W. uit in eene keten bergen; maar ons
gezigt kon niet bepaalen of het een of meer
eilanden uitmaakte. Wij vonden naderhand dat
het Hechts een enkel eiland was , bekend bij
den naam van Oonalashka. Tusfchen hetzelve
en het land naar het Noorden, dat den fchijn
bad van eene groep eilanden te zijn , fcheen
een kanaal te wezen in de ftreek van N. W.
ten N. Op eene punt, die ten Westen van het
fchip lag, drie vierde van eene Engelfche mijl
van ons , ftonden verfcheiden inboorlingen en
hunne wooningen. Wij zagen hen aldaar twee
walvisfchen in boegfeeren, die wij onderftelden
dat zij zoo even gedood hadden. Nu en dan kwa-
men enige van hun naar de fchepen af en vermangelden
enige beuzelingen met ons volk, maar
zij bleeven niet boven een vierde uurs agter een ;
zij fcheenen daarentegens fchuuw, en egter konden
wij zien dat fchepen, gelijk de onze, hun
niet geheel vreemd waren. Zij gedroegen zig
met eene beleefdheid, die den wilden volkeren
anders niet eigen is.
- Ten een uur na den middag een ligt koelt jen
uit het N. O. en den vloed in ons voordeel hebbende,
ligteden wij het anker en Huurden naar
het bovengenoemd kanaal, in hoop dat wij, ’er
door
4oor zijnde, het land naar het Noorden zouden
zien wijken, of dat wij ten minden eenen door-
togt naar zee in het Westen zouden vinden ; want
wij onderftelden , gelijk het ook werklijk was,
dat wij onder eilanden waren, en niet in een kanaal
van het vast land. Wij waren niet lang onder
zeil geweest of de wind liep naar het Noorden,
dat ons noodzaakte te laveeren. Wij peilden
van veertig tot zeven en twintig vademen water
in eenen grond van zand en flijk. In den avond
de ebbe tegens ons zijnde, ankerden wij omtrent
drie mijlen van onze voorige plaats, wanneer de
doortogt in het N. W. van ons was.
Den volgenden morgen met het aanbreeken
van den dag ligteden wij het anker met een ligt
koeltjen uit het Zuiden, dat ons tot den doortogt
bragt, wanneer het wierd gevolgd door veranderlijke
ligte zugtjens uit alle ftreeken; doch al-
zoo’er een fnel getij in ons voordeel liep, geraakte
deRefolutie 'er door, voor de eb kwam. De Ontdekking
was zoo gelukkig niet. Zij wierd teruggedreven
, geraakte in het wantij en had enige
moeite om vrij te geraaken. Zoo dra wij ’er
door waren , vonden wij dat het land aan, de
eene zijde W. en Z. W. week, en dat aan de andere
zijde N. Dit gaf ons veel reden om tè hoo-
pen .dat het vast land hier eene nieuwe rigtiog
genoomen hadd’, welke veel in ons voordeel was.
Gebrek aan water hebbende en befpeurende dat'
P 3 wij