
 
		s6'4  [Méij  1778.]  R E I Z E   maar  den  
 •d 
 ier,  omtrent  tien  duimen  lang,  van  eëfie  bruiné  
 o f  roest-kleur  op  den  rug,  met  een  groot  aantal  
 donkere  witte  fpikkels,  en  de  zijden  van  eene  
 blaauwachtige  asehgraauwe  kleur,  met enige weinige  
 van  deeze  fpikkels.  De  ftaert  is niet  boven  
 een  derde  van  de  lengte  van  het  lijf,  en  is  bedekt  
 met  hair  van  eene  witaehtige  kleur  aan  de  
 randen.  Het  is  ongetwijfeld  hetzelfde  dier  als  de  
 gefpikkelde  veld-muis  bij  den Heer s t ^e h l i n ,  
 in  zijne korte befchrijving  van  den  nieuwen Noor-  
 der  Archipel,  (in  zijne  befchrijving  van  Kodfak,  
 p.  32  en  34).  Doch  of zij  waarlijk  van  het muizen  
 gedacht,  dan  wel  een  inkhoorn  zijn,  konden  
 wij  niet  zeggen ,  uit  gebrek aan  volledige  vellen,  
 fchoon  de  Heer  a nd e r som  geneigd  was  te  ge-  
 looven  dat  het hetzelfde  dier is ,  dat befchreven  is  
 onder  den  naam  van  den  Cafanfchen  marmot,  
 door  den  Heer  p e n n a n t  (*).  Het  groot aantal  
 vellen,  dat  wij  hier  vonden,  duidt  den  groeten  
 overvloed  van  alle  deeze  dieren  aan;  doch  het  
 is  opmerklijk  dat  wij  geene  vellen  van  herten  o f  
 elanden  zagen. 
 Van  de  vogelen  ,  van  welke  wij  melding  gemaakt  
 hebben  als  te Nootka  gevonden wordende,  
 vonden  wij  alleen  den  wit-koppigen  arend,  den 
 kor- 
 ArStmys  citellus  de  fifel  o f  fuslik.  Zie  mijne Nat.  
 Bist.  der  Zoogoede  Dieren,  II  D.  bl.  299. 
 V Ï R T A A L Ï R . 
 kormoran  of  water-raaf,  den  grooten  alcyon  of  
 ijsvogel,  die  zeer  fraaie  heldere  kleuren  had,  en  
 het  bloem - zuigertjen  of  de  colibri,  dat  dikwijls  
 om  het  fchip  kwam  vliegen  terwijl  wij  ten  anker  
 lagen,  fchoon  het  bezwaarlijk  alhier  in  den winter  
 kan  leeven,  die  zeer koud moet wezen.  De watervogels  
 waren  ganzen,  eene  kleine  foort  van  eend,  
 omtrent  als  die  bij  Kerguelens Land,  van  welke  
 wij  melding  gemaakt  hebben,  eene  andere  foort,  
 welke  niemand  van  ons  kende,  en  enige  zwarte  
 zee-aakfters  met  roode  fnavels,  die  wij  ook  aan  
 van  Dlemens Land  en  Nieuw  Zeeland gevonden  
 hadden.  Enige  van  het  volk,  die  aan  land gon-  
 gen,  doodden  een  berkhoen,  een  fnip  en enige plevieren. 
   Maar  fchoon  de  water-vogels  over  het  
 geheel  vrij  talrijk  waren,  voornamelijk  de eenden  
 en  ganzen,  die  langs  de  ftranden  verkeeren,  waren  
 zij  egter zoo  fchuuw, dat  het naauwlijks mogelijk  
 was  hen  binnen  fchot  te  krijgen,  zoo  dat wij  
 maar  weinige  vat>  dezelve  tot  ververfching  bekwamen. 
   De  eend  ,  van  welken  zoo  even  ge-  
 fprooken  is,  is  zoo  groot  als  de  gemeene  wilde  
 eendvogel,  van  eene  donkere  zwarte  kleur,  met  
 eenen  korten  puntigen  ftaert  en  roode  pooten.  
 De  fnavel  is  wit,   met  eene  roode  tint  aan  de  
 punt,  en  heeft  aan  elke  zijde  aan  het  grondftuk  
 eene  groote  bijna  vierkante  zwarte  vlek,  terwijl  
 hij  aldaar  ook  verbreed  of uitgefpreid  is.  Op  het  
 voorhoofd  heeft  hij  eene  groote  driehoekige witte  
 L   3  vlek,