
van Nootka, daar de inwooners verbeeld worden
aari dit werk bezig te zijn. Dit is een vrij gemeen
geregt bij hen» en het fchijnt fterk voedzaam
eeten. De traan, die zij van dit en andere
zee-dieren bekoomen, wordt door hen ook in
groote hoeveelheid gebruikt; zij drinken die alleen
met eenen grooten fchepper o f lepel, van
hoorn gemaakt, of vermengen die met hunne andere
fp ijzen.
Het is te denken dat zij ook van andere
zee-dieren leeven , als zee-honden, zee-otters
en walvisfchen, niet alleen omdat de vellen van
de twee eerfle gemeen bij hen z ijn , maar ook
omdat wij eene groote menigte van allerlei ge-
reedfchap, tot het dooden van deeze dieren gemaakt,
bij hen zagen, hetgeen klaar bewijst dat
zij ’er jagt op maaken, fchoon zij die egter niet
in alle jaargetijden in groote menigte vangen,
dat het geval fcheen te zijn terwijl wij aldaar
lagen , alzoo wij niet veele verfche vellen noch
Hukken vleesch van dezelve zagen.
M en mag misfchien hetzelfde zeggen van de
land-dieren, die, fchoon de inboorlingen fom-
tijds van dezelve dooden, thans fchaarsch fchee-
nen te zijn , alzoo wij geen Huk vleesch van
enig van die dieren zagen, en fchoon hunne vellen
’er in vrij grooren overvloed z ijn , is het
waarfchijnlijk dat veele van dezelve door koophandel
van andere Hammen zijn ingekogt. Over
hei
het geheel fchijnt het uit eene menigte omfian-
digheden klaar dat dit volk bijna al hun dierlijk
voedzel uit de zee haalt, uitgezonderd enige
vogelen , van welke de zee - meeuwen, die zij
met hunne pijlen (chieten, de voornaamfte zijn.
Gelijk de Kanadafche pijnboom - takken en het
zee-gras, waarop de visch-kuit geftrooid wordt,
kunnen befchouwd worden als hun eenigst winter-
voedzel uit het planten - rijk, zoo maaken zij, als
de lente vordert, ook gebruik van verfcheiden
andere, naarmaate derzelver tijd koomr. De gemeende
van deeze, welke ons onder het oog
kwamen, waren twee foorten van Jelij-wortelen,,
de eene glad van fchillen, de andere korrelig op de
oppervlakte, mahkatte en kqohquoppa genaamd,
die eene zagte zoetachtige fmaak hebben, (lijmerig
zijn en raauw gegeeten worden. Zij hebben
nog eenen anderen wortel in grooten overvloed,
die abeita genoemd wordt, in fmaak naar ons
zoet hout gelijkende, en nog een varen - wortel,
welkers bladeren nog niet ontwikkeld waren. Zij
eeten ook raauw eenen anderen kleinen, zoet-
achtigen , laffen wortel, omtrent van de dikte
van farsaparilla, maar wij kenden de plant niet,
waarvan hij kwam, gelijk ook nog eenen anderen
wortel, die zeer groot en gevingerd is, dien wij
hen bij het dorp zagen opgraaven en eeten. Het
is ook waarfchijnlijk dat zij, naarmaate de zomer
nadert, nog veele andere hebben, 'die wij niet
, XI. D e e l . F te