o f ander zee * dier aten , fneeden zij het zórg*
vuldig tot beeten met hunrte kleine mesfém Hetzelfde
kan van hunne perfoönen gezegd Worden *
die, naar allen fchijn, altijd zindelijk en ordentelijk
waren, zonder vet of vuiligheid* en de houten
bakken* in welke hunne fpijs waarfehijnlijkgedaan
wordt, wierden in uitneemend goede orde
gehouden , zoo wel als hunne booten * die nee
waren en waarin niets overhoop lag.
Hunne taal fehijnt in het eerst mo'eijelijk te
verftaan te zijn * niet door enige verwarring of
onduidlijkheid in hunne woorden en uitipraak*
maar door de verfehillende betekenisfèn, die zij
hebben; want zij fcheenen hetzelfde woord dikwijls
bij verfehillende gelegenheden te gebruiken ,
fchoon dit ongetwijfeld, zoo onze omgang van
langer duur ware geweest, zoude bevonden zijn
geworden eene misvatting van onze zijde te zijn
geweest. De eenigflie woorden, die ik kon opzamelen,
en welke ik aan den Heer andersom
verfchuldigd was, waren de volgende; het eerfte
was ook te Nootka in denzelfden zin in gebruik,
fchoon wij anders geene overeenkomst tu^fchen
die twee tongvallen konden bemerken.
Ahasheu, Hoe heet dat?
Namuk, Een oor-fierzel.
Lukluk, Een bruin-langharig vel , misfchien
van een' beer*
Aa*
A d »
Natooneshuk,
Keeta,
JSfaema *
Ooonaka*
Mänahd.
Ahleü.
m
Het vel van een zee-otter*
Geef mij iets.
Geef mij iets in de plaats o f in
. ruiling.
Van mij* of mij toebehooren-
de. — Wilt gij ruilen voóf
dit* dat mij toeliehoort?
Een fpeeh
Weetid of Veend, Vreemdeling-ïemahdfoëpeöde*
Keelashuk,
Tawuk,
Amilhtod,
Whaehai,
fa n t ,
Chilke,
Taiha,
Tokke
( Tinke3
Chukelo ( * ) ,
Daf na - huid, waaivah zij wambuizen
maaken*
Houdt het.
Een ftuk wit beereö-Vel * ofmiS-
. fchien het hair, dat’eropvraS*
Zal ik het houden? Geeft gij
het mij?
Ik zal heen gaan* of zal ik héén
gaan?
Een.
Twee.
Drié. - i
Vier?
Kqc-
( * ) Omtrent deefce tel-woorden iflerkt de Heer a n d e r som
aan dat de betekenisfen niet zeker zijn na drie,
waarom hij d ié , waaraan hij twijfelt, meteen? getekend
heeft.
XI. D EEL. L