hadden digt bij land eene diepte van dertien vade*
men , en twee o f drie Engel iche mijlen van hetzelve
af veertig en meer vademen, Des avonds ten agt
uuren ankerden wij onder eene land-punt, die
drie mijlen N. O. van ons lag, in vijftien vademen
water. Hier bleeven wij geduurende de eb
liggen > die omtrent vijf knoopen in een uur
voortliep.
Tot hier toe had het water denzelfden graad
van ziltigheid bij laag water als bij hoog water
behouden ; en was, op beiden die tijden , zoo
zout als in den oceaan; doch nu begonnen zig
tekenen van eene rivier te vertoonen. Het water
dat wij deeze ebbe, toen het op het laagst was,
opfchepcen, wierd zeer veel zoeter bevonden dan
wij het tot nog toe geproefd hadden , zoo dat
ik overtuigd was dat wij in eene groote rivier
waren en niet in eene flxaat, die met de Noorder-
zeeën gemeenfchap hadde; doch alzoo wij nu
reeds zoo verre opgevaaren waren, wilde ik nog
fterker bewijzen hebben , waarom ik met den
volgenden vloed, in den morgen van den een en
dertigften, het anker liet ligten en nog hooger op
laveerde, of liever met het getij op dreef, want
wij maar zeer weinig winds hadden.
Omtrent agt uuren kreëgen wij een bezoek
van enige inboorlingen in eene groote en ver-
fcheiden kleine kanos. De laatfte voerden flechts
flke eenen enkelen man , en fommige hadden
een®
eene roeifpaan met een blad aan elk eind op de
wijze der Esquimaux. In de groote kano waren
mannen, vrouwen en kinderen. Voor zij het
fchip bereikten, ftaken zij eenen lederen rok op
eenen langen Hok in de hoogte, als een teken,
zoo wij het verflonden, van hunne vreedzaame
geneigdheid. Deezen rok reikten zij in het fchip
over, in ruiling voor enige beuzelingen, die
ik hun gaf. Ik kon geen onderfcheid vinden
tusfchen de perfoonen , kleeding, verlierzelen,
en vaartuigen van dit volk en dat van Prins
WilUms Kanaal, uitgezonderd dat de kleine kanos
wat kleiner waren en flechts eenen man voerden.
Wij bekwamen enige van hunne bonte klederen
, van de vellen van zee-otters, marters,
haazen en andere dieren gemaakt, enige van
hunne werp - fchichten , en eenen kleinen voorraad
van zalm en heilbot. Hier voor namen zij
oude klederen, glazen koraalen en ftukjens ijzer
aan. Wij vonden hen voorzien van groote ijzeren
mesfen en van heraelsblaauwe glazen koraalen,
gelijk wij onder de inboorlingen van Prins
Willems Kanaal gevonden hadden. Deeze laatfte
fcheenen zij hoog te waardeeren en waren dus
ook zeer vergenoegd met die, welke wij hun
nu gaven. Maar zij vroegen vooral naar groote
Hukken ijzer, welk metaal z ij, als ik mij niet
bedroog, met den naam van goone benoemden,
fchoon zi j , even als hunne nabuuren in Prins
M 5 Wil