/
' ■ " f
De geleerden zeggen ons dat de zaaden van
planten door verfchillende middelen van het een
gedeelte van de waereld naar het ander worden'
overgebragt, zelfs naar eilanden in het midden
van groote Oceaanen , eti verre verwijderd van
alle ander land. Hoe koomt het dan dat ’er
geene boomen op dit gedeelte van het vast land,
noch op enige van de eilanden, die omtrent hetzelve
liggen, gevonden worden? Zij zijn voor-
zeeker zoo wel gelegen om zaaden te ontvangen
op alle de verfchillende wijzen, van welke ik
gehoord heb, als eene van de kusten, die overvloedig
hout hebben. Kan de natuur enigèn
gronden niet het vermogen geweigerd hebben van
boomen te doen groeijen zonder hulp van de
konst? Wat het drijf-hout op de kusten van de
eilanden betreft, ik twijfel niet of het koomt
van Amerika; want fchoon ’er geen hout op de
nabuurige kust is, kan ’er evenwel genoeg verder
in het land groeijen, welk afvallende ftroo-
men in de lente kunnen losbreeken en naar zee
voeren. En daar kan niet weinig aangevoerd
worden van de boschrijke kusten, fchoon zij op
eenen grooten aflland daarvandaan liggen.
Daar is eene groote verfcheidenheid van planten
op Oonalashka, en de meeste waren in het
laatst van Junij in bloei. Verfcheiden zijn van
zulke foorten als men in Europa en in andere
deelen van Amerika, voornamelijk in Newfoundland,
tand, vindt, en andere die ook in Kamfchatka
gevonden , en daar, en hier , door dè inboorlingen
gegeeten worden. Van deeze heeft ons
k r a s c h e n in i c o f f befchrijvingen gegeeven.
De voornaamfte is de faranne of lelie-wortel,
die omtrent van de grootte van eene knoflook-
wortelenrondis, en uit verfcheiden kleine klaauw-
tjens en korreltjens als grutten beftaat. Als hij
gekookt is, gelijkt hij enigzints naar falep. De
fmaak is niet onaangenaam, en wij vonden middel
om ’er enige goede fchotels van te maaken.
Hij fchijnt niet in grooten overvloed te zijn; want
wij ’ kreegen ’er niet meer van dan dat i smy l o f f
ons gaf.
Onder h et voedzel van de inboorlingen moeten
wij ook nog enige andere wilde wortelen rekenen,
de deel van eene plant, mztangelica gelijkende
, en bezieën van verfcheiden foorten,
als braam-bezieën , ftekelige o f Amerikaanfche
braamen, vosfen-bezieën , heide-bezieën, eene
kleine rooden bezie, die op Newfoundland
patrijzen-bezie genoemd wordt, en eene andere
bruine bezie , die ons onbekend was. Deeze
heeft wel iets van de fmaak van een’ flee-pruim,
maar verfchilt ’er in alle andere opzigten van.
Zij is zeer zaamentrekkende, als zij in enige hoeveelheid
gegeeten wordt. Men zou Vr brandewijn
uit kunnen ilooken. Kapitein c l e r k e
beproefde om ’er enige van te bewaaren ; maar
Ak 3 zij