4© {April R E I Z E n a a r den
weest ware bij eenen, dien wij zagen. Wij
twijfelden enigen tijd lang of de veele vellen,
die de inboorlingen aaenhragten, wezenlijk van
die dier waren ., alzoo onze eenigfte reden om
dit te denken op de grootte, kleur en fijnheid
van het bont gegrond was, tot kort voor ons
vertrek , wanneer ’er een geheele, die even te
vooren gedood was , van enige vreemdelingen,
die kwamen mangelen , gekogt wierd , en van
deezen maakte de Heer We b b e r eene aftekening.
Hij was nog jong, weegende Hechts vijf
en twintig ponden, van eene blinkende of glanzende
zwarte kleur, doch veele hairen wit aan
de punten zijnde, gaf zulks hem op het eerde
gezigt eene graauwachtige tint. Het aangezigt,
de keel en de borst waren van eene geelachtig
witte of zeer ligt bruine kleur , die op veele van
de vellen zig langs de geheele- lengte van.den
buik uitftrekte. Hij had in elke kaak zes fnijd-r
tanden ; twee van die van de onderkaak waren
zeer klein, en ftonden naar buiten aan den voet
van de twee middenfte. In dit opzigt fchijnt hij.
te verfchillen van die, welke de Rusfen gevonden
hebben, gelijk ook daarin, dat hij de builende
teenen van de agterfte voeten niet met een
vlies verbonden had. Daar fcheen ook eene
grooter verfcheidenheid in de kleur der vellen dan
door de befchrijvers van den Rusfifcben zee-otter
WQjdt opgegeeven, 0eez<? veranderingen van
kleur