wijze, IfzthL Deeze is een van hunne gewoonde
uitgangen, fchoon wij het fomtijds aan het begin
van de woorden vonden. De volgende algemeenfte
uitgang beftaat uit t l } en veele woorden eindigen
met z en fs . Ik zal een ftaaltjen of twee
van eiken geeven.
Opulfzthl, dé zon.
Onulfzthl, de maan.
Kahfheetl, dood.
Teefhcheetl, een’ fteen werpen.
Kooomitz, een menfchen fchedel.
Quahmifsi kuit van visch.
Zij fchijnen zoo onbepaald in hunne uitfpraak
te werk te gaan, dat ik fomtijds vier of vijf ver-
fchillende uitgangen van hetzelfde woord heb
waargenoomen. Dit is iets dat in het eerst zeer
ongemaklijk is voor eenen vreemdeling, en eene
groote onvolmaaktheid in hunne taal te kennen
geeft.
Omtrent derzelver woordvoeging kunnen wij
zeer weinig zeggen, vermits wij naauwlijksin ftaac
waren de verfchillende deelen van de reden te
kunnen onderfcheiden. Men kan Hechts uit hunne
wijze van fpreeken, die zeer langzaam en duidlijk is,
opmaaken dat zij weinig voorzetzels en zaamen-
voegzels heeft, en, voor zoo verre wij konden
ontdekken, heeft zij geen een uitroeping-woord
om bewondering of verbaasdheid te kennen te
geegeeven.
Daar de zaamenvoegzels weinige zijn,
en dezelve gevolglijk voor onnodig worden gehouden,
als daar,onder verdaan wordende, kan
men begrijpen dat elk woord bij hen eene veel
beduidende betekenis moet hebben, of verfchei-
den enkelvoudige denkbeelden móet bevatten,
hetgeen ook indedaad fchijnt plaats te hebben.
Doch, om dezelfde reden, zal de taal in andere
opzigten gebrekkig zijn, alzoo zij geene woorden
heefc om verfchillen uittedrukken , die Waarlijk
beftaan, en daarom ook niet woordenrijk genoeg.
Dit befpeurden wij het geval te zijn bij veele gelegenheden,
bijzonderlijk met opzigt tot de naa-
men van dieren. Welke betrekking of vervvant-
fchap zij moge hebben met andere taaien of op
dit vast land of op dat van Afia ben ik niet in Haat
geweest genoegzaam nategaan bij gebrek van
goede woorden-lijsten om dezelve te vergelijken,
behalven die van de Esquimaux en Indiaanen omtrent
de Hudfons B aai, met geene van welke zij
de minfte gelijkenis heeft. Aan den anderen kant
zie ik in de weinige Mexicaanfche woorden, die
ik heb kunnen bekoomen, de baarblijklijkfte
overeenkomst met dezelve, in de zeer menigvuldige
uitgangen van de woorden in l , th o f z ,
door de geheeje taal (*_),
De
Mogen wij, ter bevestiging van de aanmerking van
den Heer anjderson, niet herinneren, dat Opulfzthl:, te
G 3 Notu