uit de gedaante van de kust, de ligging van de
Amerikaanfche kust aan de overzijde, en uit de
lengte begonnen wij het weldra waarfchijnlijker
te vinden dat het het land der Tfchutski of het
Oostlijk uiteinde van Afia was, dat door bee-
Rin g in het jaar 1728 is opgenoomen. Maar
als ik dit zonder verder onderzoek aanname,
moest ik sta ïh l in s kaart en zijn bericht van
den nieuwen Noorder Archipel voor zeer gebrekkig
verklaard hebben , zelfs in breedte , of
dezelve voor eene verdachte kaart gehouden hebben,
een oordeel, dat ik geen recht had te vellen
over een werk , dat zulke achtingwaerdige
borgen heeft, zonder ’er de klaarde bewijzen van
bij te brengen.
Na tusfchen twee en drie uuren bij dit volk
vertoefd te hebben, keerden wij weder naar onze
fchepen, en, de wind kort daarop in het Zuiden
fchietende, ligteden wij het anker, zeilden de baai
uit en duurden Noord - Oostwaarts, tusfchen de
kust et\ de twee eilanden. Den volgenden dag,
op den middag, flxekte de eerde zig uit van Z.
8o° W . tot N. 84° W ., de laatfte lagen Z 40° W .,
en de fpirfe berg over Prins van Wales Kaap
lag Z. 36° O ., met land, dat zig van dezelve
uitftrekte tot Z. 750 O. De breedte van het
fchip was 66° 5 J ; de lengte 191° 19 '; onze
diepte agt en twintig vademen, en de plaats daar
wij waren omtrent in het midden van het kanaal
tusfchen de twee kusten, zijnde elke kust zeven
mijlen van ons.
Van deeze plaats duurden wij Oostwaarts, om
nader bij de Amerikaanfche kust te koomen. In
deeze koers wierd het water trapswijze ondieper,
en, alzoo ’er weinig wind was en alle onze poo-
gingen om in dieper water te koomen mislukten,
was ik eindelijk genoodzaakt het anker in zes
vademen water te laaten vallen, het eenigst middel
dat ons overfchoot om voortekoomen dat
het fchip in nog minder diep water dreeve. Het
naast gedeelte van het westlijk land lag twaalf
mijlen verre in het Westen; de fpitfè berg over
Prins van Wales Kaap Z. 16° W ., en het noordlijkst
gedeelte van het vaste land van Amerika
dat in het gezigt was, O. Z. O., het naaste omtrent
vier mijlen van ons. Toen wij ten anker
gekoomen waren, zond ik eene floep om te pei“
len, en men bevond dat het water naar het land
trapswijze ondieper wierd. Terwijl wij ten anker
lagen, dat van zes tot negen uuren in den avond
was, vonden wij weinig of geen ftroom ; ook
konden wij niet bemerken dat het water rees o f
daalde.
Een koeltjen uit het Noorden opkoomende,
ligteden wij het anker en ftevenden Westwaarts,
welke koers ons weldra in diep water bragt, en,
geduurende den twaalfden , laveerden wij naatf
het Noorden, hebbende beiden de kusten in hec
XL D e e l . S ge