
die aan de verfcbillende artijkelen hongen, geheel
was uitgevreeten, en het eetiigfte dat de boeken
voor hun behoedde was, de vastheid van de banden
, die deeze verflinders belettede tusfchen de
bladeren te koomen. Volgens de waarneeming
van den Heer a n d e r s om waren zij vam twee
foorten, de Blatta Oriëntalis en de Blatta Ger-
■ manica. De eerfte was in het fchip op haare
voorige reis t’huis gebragt, daar zij de koude
van den geftrengen winter van 1776 wederftond,
fchoon het gedurende al dien tijd in het dok lag.
De andere was eerst verfchenen zedert wij Nieuw-
Zeeland verlaaten hadden , maar was zoo fterk
vermenigvuldigd dat zij nu niet alleen alle die
fchade deed , maar zelfs in het wand gekoomen
was, zoo dat, als ’er een zeil wierdlosgemaakt,
duizenden op het verdek nedervielen. De Oost-
Indifche, fchoon in oneindig aantal, kwamen zelden
te voorfchijn dan in den nacht, wanneer zij
al wat in de kajuiten was als in beweeging deeden
fchijnen, door hun bijzonder gedruis, dat zij in
het kruipen maakten. Behalven het onaangenaam
gezigt, deeden zij veel fchade aan ons brood, dat
zoo zeer met hunne uitwerpzelen hefmet was,
dat iemand die kiesch op het eeten wa^e, het niet
zoude gelust hebben.
De handel en vriendfchaplijke dienften gongen
tusfchen ons en de inboorlingen voort zonder
door enig toeval geftremd te worden tot den
avond
avond van den twee en twintigften, wanneer een
man middel vond om in des Heeren b a y l y s
tent, daar de fterrekundige werktuigen Honden
te kruipen, en, zonder bemerkt te worden, een
fextant wegteneemen. Zoo dra ik den diefllal
vernam, gong ik naar land, en liet om ai den-
zelven van de Opperhoofden terug eisfchen. Hij
deed zulks, doch zij gebruikten geene maatregelen
om dien te ontdekken, zijnde aandaehtiger op
eene heeva, die juist op dien tijd gefpeeld wierd,
totdat ik de fpeelers beval op te houden. Nu.
waren zij overtuigd dat het mij ernst was, en begonnen
enig onderzoek naar den dief te doen,
die in het midden van hun z a t , geheel onverschillig,
zoo dat ik grootlijks twijfelde of hij
wel cfe misdadiger ware, te meer omdat hij zulks
ontkende. Naardien oMAimij egter verzeekerde
dat hij de man was, zond ik hem naar boorden
liet hem in hechtenis zetten. Dit veroorzaakte
eene algemeene gisting onder de vergaderde menigte,
en alles vlugtte, ondanks alle mijne poo-
gingen om hen te wederhouden. Den gevangenen
door om ai hebbende laaten ondervraagen,
wierd hij met enige moeite tot bekentenis gebragt
waar hij den fextant gelaaten had, doch alzoo
hec nu reeds donker was, konden wij dien niet
vinden dan des anderendaags ’s morgens toen het
licht wierd, wanneer hij ongefchonden terug gebragt
wierd. Hierop bekwamen de inboorlingen
K 4 van