
 
		fi8a  [D<?c.  1777.]  R E I Z E   na a r  dbn 
 een  eiland  op  6°  45'  Zuider  Breedte,  en  veertien  
 honderd  vijftig  mijlen  van  Callao,  dat  200° Oos-  
 ter  Lengte  van  Greenwich  is , een  eiland,  dat  hij  
 Isla  de  Jtfus  noemde.  Wij  pasfeerden  deeze  
 breedte  omtrent  honderd  mijlen  ten  Oosten  van  
 deeze  lengte,  en zagen  aldaar  veele  van de  bovengemelde  
 vogelen  ,  die  zelden  verre  van  land  
 vliegen. 
 In  den  nacht  tusfchen  den  twee  en  twintigften  
 en  drie  en  twintigften  December  pasfeerden  wij  
 de  linie  op  de  Ooster  Lengte  van  203  45'.  Hier  
 was  de  afwijking  van  de  kompas-naald  ten naastenbij  
 6°  30'  O. 
 Den  vier  en  twintigften,  omtrent  een  half uur  
 na’  den  dageraat,  wierd  ’er  land  ontwaard  in  het  
 N.  O.  tén  O.  i   O.  Nader  bij  koomende,  zagen  
 wij  dat  het  een  van  die  eilanden was,  die  zoo  gemeen  
 zijn  in  deezen  Oceaan,  dat  is,  eene  fmalle  
 ftrook  lands,  die  de  zee  in  zig befluit.  Op  twee  
 of  drie  plaatfen  zagen  wij  enige  kokosnooten-  
 boomen,  maar  het  land  had  over  het  algemeen  
 een  dor  voorkoomen.  Op  den  middag  ftrekte  
 het  van  N.  O.  ten O.  tot Z.  ten  O.  i  O. ,   op  den  
 afftand  van  omtrent  vier  Engelfche. mijlen.  De  
 wind  was  O.  Z.  O .,  zoo  dat  wij  in de noodzaak-  
 lijkheid  waren  van  enige  gangen  te  doen  om  aan  
 lij  of  aan  de  westzijde  van  hetzelve  te  koomen,  
 daar  wij  van  veertig  tot  twintig  en  veertien  vademen  
 water  vonden  en  eenen  grond  van  fijn  zand, 
 zijn« 
 zijnde  de minfte diepte omtrent  eene  halve Engei-  
 fche  mijl  van  de  branding  en  de  grootfte omtrent  
 eene  Engelfehe  mijl.  Grond  peilende  ,  beflooc  
 ik  te  ankeren  om  te  zien  of ik enige  fchildpadden  
 konde bekoomen;  want  het eiland kwam  mij  voor  
 zeer  gefchikt  te  zijn  om  die  daar  te  vinden  en  
 zonder  bewooneren  te  wezen.  Wij  lieten  dan  
 het anker  vallen  in  dertig  vademen,  en  toen wierd  
 ’er  eene  floep afgezonden  om  te  zien  of het mogelijk  
 ware  te  landen  ,  waaraan  ik  enigzints  twijfelde, 
   alzoo  de  zee  met  eene  vreeslijke  branding  
 langs  de  kust  op  het  ftrand brak.  Toen de  floep  
 terug  kwam  ,  berichtte  de  officier,  wien  ik  dit  
 onderzoek  had toevertrouwd,  dat  hij  geene  plaats  
 konde  vinden  daar eene  floep  landen  konde;  maar  
 dat  ’er  groote  overvloed  van  visch  was in  het ftil  
 water,  buiten  de  branding. 
 Den  volgenden  morgen  ,  met  den  dageraat,  
 zond  ik  twee  floepen  af,  van  elk  fchip  eene,  
 om  naauwkeuriger  naar  eene  landing-plaats  te  
 zoeken,  en  twee  andere,  om  digt  aan  ftrand voor  
 eene  dreg  te  visfchen.  Deeze  laatfte  keerden  omtrent  
 ten  agt  uuren  weder  ,  met  meer  dan  twee  
 honderd  ponden  visch.  Door  deeze  goede  vangst  
 aangemoedigd,  zond ik haar  naar  het ontbijt andermaal  
 af,  en  voer  zelf  met  eene  andere  floep  om  
 de  kust  opteneemen  ,  en  te  tragten  te  landen;  
 maar  dit vond  ik  geheel  ondoenlijk.  Omtrent  den  
 middag  keerden  de  twee  floepen,  die  tot  datzelfde