
 
		vermenigvuldigt,  dat  het nodig vindt de uitgeftrekt*  
 heid  van  het  eiland  te  baat  te  neemen  om  eene  
 grooter  hoeveelheid  veld-vrugten  tot  hun  onderhoud  
 te  teelen. 
 Schoon  ik  geen  Opperhoofd  van  enig  aanzien  
 te  zien  kwam,  waren  ’er  egter,  naar  het  bericht  
 van  de  inboorlingen,  verfcheidene,  die  op Atool  
 woonen,  en  voor welken  z ij,  tot  teken  van  hunne  
 onderwerping,  op  hun  aangezigt  vallen,  hetgeen  
 zoo  veel  fchijnt  te  zijn  als de moe moea,  die men  
 den  hoofden  van  de Vrienden-Eilanden bewijst,  
 en  die  hier  hamoea  of moe  genoemd wordt.  O f  
 zij  in  het  eerst  zig  niet  durfden  vertoonen,  dan  
 o f  zij  bij  geval  afwezig waren  kan  ik niet zeggen;  
 maar  toen  ik  het  eiland  verlaaren  had,  kwam  ’er  
 een  van  deeze Grooten  te  voorfchijn  en  gaf den  
 Heer  c l e r k e   een  bezoek  aan  boord  van  de Ontdekking. 
   Hij  kwam  af  in  eene  dubbele  kano,  
 en  floeg  ,  gelijk  de  Koning  van  de  Vrienden•  
 Eilanden  ,  geen  acht  op  de  kleine  vaartuigen,  
 die  hem  in  den  weg  lagen,  maar  voer  ’er  tegens  
 aan,  of  ’er  over  heen,  zonder  zig  in  het  minst  
 te  bekommeren  om  hen  te mijden;  het was onder-  
 tusfchen  dien  armen  menfchen  niet mogelijk hem  
 uit  den  weg  te  gaan,  want  zij  konden  hunne  ka»  
 nos  niet  bellieren  ,  alzoo  het  een  noodzaaklijk  
 blijk  van  hunne  onderdanigheid  was  dat  zij  in  
 dezelve  gongen  nederleggen  tot  hij  voorbij  was.  
 Zijne  bedienden  hielpen  hem  in  het  fchip  klimmen 
 men  en  plaatften  hem  op  de  loop - plank.  Hier  
 eindigde  egter  hunne  zorg  voor  hem  niet;  want  
 zij  bleeven  rondom  hem  Haan, elkanderen  bij  de  
 handen  houdende,  en  wilden  niet  toelaaten  dat  
 iemand  hem  zoude  naderen  dan Kapitein clerke  
 zelf.  Hij  was  een  jong  man,  van  het  hoofd  tot  
 de  voeten  gekleed,  en  verzeld  van  eene  jonge  
 vrouw ,  die  men  onderftelde  zijn  wijf  te  zijn.  
 Men  noemde  hem  tamahano.  Kapitein  clerke  
 deed  hem  enige  voeglijke  gefchenken,  en  kreeg  
 daar  tegens  van  hem  eene  groote  bak,  die  door  
 twee  menfchen-beelden  onderftut wierd,  waarin, 
 zoo  met  opzigt  tot  de  tekening  als  tot  de  uitvoering, 
   enige bekwaamheid  zigtbaar was.  Deeze  
 bak  wierd,  naar  men ons volk  zeide,  gewoonlijk  
 met  kava  of  ava  gevuld  ,  welk  vogt  zij  hier  
 even  als  op  de  andere  eilanden  in  deezen  oceaan  
 bereiden  en  drinken.  Kapitein clerke  kon  deezen  
 grooten  man  niet  overhaaien  om  beneden  te  
 koomen,  of  van  de  plaats  te  gaan,  daar zijn  gevolg  
 hem  eerst  had  nedergezet.  Na  dat  hij  enigen  
 tijd  in  hec  fchip  vertoefd  had,  wierd  hij  
 weder  in  zijne  kano  gedraagen,  en  keerde  naar  
 het  eiland  terug,  dezelfde  eerbe wij zingen van alle  
 de  inboorlingen  ontvangende  als  toen  hij  aan  
 boord  kwam.  Den  volgenden  dag  kreeg  Kapitein  
 clerke  verfcheiden boodfchappen, waarbij  
 men  hem  verzogt  een  tegenbezoek  aan  wal  afteleggen  
 ,  en  hem  te  kennen  gaf  dat  het  Opperhoofd