
 
		nen  raisfen,  alzoo  hij  niet  boten  agt  of tien jüaren  
 öud  was.  Ö mAi,  die  op  eenen  kleinen  afftand  
 tan  deezen  kring  van Gr o o ten  ftond*  begon  met  
 zijne  offerhanden  aan  de  Goden  tè  doen,  be-  
 ftaande  uit  roode  vederen  ,  doek  en  diergelijke.  
 Toen  volgde  ’er eene  andere  offerhandè,  die door  
 het  Opperhoofd  aan  de  Goden  moest  gegeeven  
 worden,  en  daarop  wierden  ’er  verfcheiden  andere  
 kleine  fhtkken  en  bosjens  roode  vederen  aangeboden. 
   Elk  artijkel  wïerd  voor  een  van  het  
 gezelfchap  gelegd,  die,  naar  ik  verilonclj  een  
 {mester  was,  en  wierd  overhandigd  met  eene  op-  
 zetlijke  aanfpraak  of  gebed ,  dat  door  eenen  van  
 O mais  vrienden  wierd  üitgefprooken  ,  die  bij  
 hem  zat,  maar dat  voof het grootst  gedeelte  door  
 hem  wierd  opgegeeven.  In  deeze  gebeden  vergat  
 hij  zijne vrienden  in  Engeland niet,  noch de-  
 geene  die  hem  veilig  terug  gebragt hadden.  Dë  
 Earee  rahie  no  Pretane  ,  Lórd  s a n dwi c h *  
 Toote  ( co ok )  Tateé ( c l e r e e )   wierden  in  elM  
 derzelve  genoemd.  Toen  omai s   offerhanden  en  
 gebeden  geëindigd  waren  ,  nam  de  priester  elk  
 artijkel  in  dezelfde  orde  als  het  hem  voorgelegd  
 was,  zegde  een  gebed  o p ,  en  zond  hét  naar  dë  
 morau  die,  naar  om ai  ons  zeide,  zeer  verre'  
 daar  van  daan  was,  anders  zouden de  offerhanden  
 aan  dezelve  zijn  verrigt  geworden^ 
 Deeze  godsdienftige  plechtigheden  geëindigd  
 zijnde,  zettede  zig  om a i   bij  mij  neder*  en  wij 
 bebegonnen  
 ons  werk  met  het  jong  Opperhoofd  
 mijn  gefchenk  te  geeven  en  het  zijn  daar  tegens  
 terug  te  Ontvangen,  en,  alles  in  aanmerking  ge-  
 noomen , waren  zij  aan  beiden  zijden  mild  genoeg.  
 Daarop  wierden  ’er  eenige  fchikkingen  beraamd,  
 omtrent  de  wijze  van  de  gemeenfchap  tusfchen  
 ons  bejden  voörttezetten,  terwijl  ik  hun  de  na-  
 deelige  gevolgen  voor  oogen  ftelde,  zoo  zij  ons  
 tragteden  te  befleelen,  gelijk  zij  geduurende mijne  
 voorige  bezoeken  gedaan  hadden.  Vervolgens  
 wierd  den  verzamelden  Bevelhebberen  voorgemeld  
 dat  öMAi   zig  onder  hen  zoude  ter  neder  
 zetten. 
 Hij  zeide  hun  dat  hij  door  ons  naar  ons  land  
 was  gebragt,  daar  hij  wel  ontvangen  was  geworden  
 door den  grooten Koning  en  zijne Earees,  en  
 met  alle  blijken  van  achting en  liefde was behandeld, 
   zoo  lang  hij  bij  ons  geweest  was;  dat  hij  
 nu  wederom  terug  was  gebragt,  verrijkt  door  
 onze  milddadigheid met eene menigte van  dingen,  
 die  zijnen  landslieden  van  veel  nut  zouden  zijn,  
 en  dat  ’e r ,  behalven  de  twee  paerden,  die  bij  
 hem  zouden  blijven,  verfcheiden  andere  nieuwe  
 en  onfchatbaare  dieren  op  Otahiti  gelaaten  waren  
 ,  die  in  kort  zouden  vermenigvuldigen  en  een  
 genoegzaam  aantal  opleveren  voor  de  behoeften  
 van  alle de  eilanden  in  de  nabuurfchap.  Hij  zeide  
 eindelijk  dat  mijn  ernftig  verzoek  was  dat  zij  
 hem*  tot  vergelding  van  alle  mijne  vriendelijke 
 dien