
 
		Over  het  volk  aan  wal  op  zig  te  neemen.  Hij  
 moest  reeds  in  den  morgen  deezen dienst  verrigt  
 hebben  ,  maar  hij  wierd  aan  boord  opgehouden  
 om  waarneemingen  op  de maan  te  doen.  In  den  
 agtermiddag landde ik weder,  van Kapitein c l e r -  
 kE  verzeld,  met  voorneemen  om  wederom  eene  
 wandeling  in  het  land  te  doen;  maar voor  ik  dit  
 ter  uitvoer  konde  brengen,  was  de  dag  te  verre  
 verloopen,  zoo  dat  ik  voor  het  tegenswoordige  
 mijn  voorneemen  ter  zijde Helde,  en het viel zoo  
 uit , dat  ik naderhand geene  gelegenheid meer had.  
 Bij  zonne - ondergang  bragt  ik  al  het  volk  aan  
 boord,  hebbende  dien  dag  negen  vaten water  opgedaan, 
   en,  bij  ruiling,  meest  voor  fpijkers  en  
 Ilukjetis  ijzer,  omtrent  zeventig  of tagtig biggen,  
 enige  hoenderen,  een  hoop  aardappelen  en  enige  
 plataanen  en  taro - wortelen.  Dit volk verdiende  
 allen  lof  in  dezen  koophandel;  het  poogde  ons  
 niet  te  bedriegen  aan wal noch  aan  boord.  Sommige  
 hunner  verrieden  ,  gelijk  reeds  gezegd  is,  
 in  het  eerst  eenen  diefachtigen  aart,  of liever  zij  
 dagren  dat  zij  recht  hadden  op  alles wat zij grijpen  
 konden;  maar  zij  lieten  weldra  een  gedrag  
 vaaren,  hetwelk  zij  overtuigd  wierden  niet  ftraf-  
 loos  te  kunnen  volgen. 
 Onder  de  dingen  die  zij  deezen  dag  te  koop  
 bragten,  viel  ons  bijzonder  in  het  oog  eene  bijzondere  
 foort  van  kleed  en  muts  ,  die,  zelfs  in  
 landen,  daar  men  meer  werk  maakt van  de Weeding* 
 ding,  voor  fierlijk  konden  gehouden  worden*  
 De  eerfte  zijn  omtrent  van  gedaante  en  grootte  
 als  de  korte manteltjens ,  die  de vrouwen  in Engeland  
 en  de  mannen  in  Spanje  draagen  ,  tot  het  
 midden  vah  den  rug  reikende ,  en  van vooreh  los  
 toegeraaakc.  De  grond  is  gevlogten ,  waarop  de  
 fchoonfte  roode  en  geele  vederen  zoo  fterk  zijn  
 vastgehecht,  dat  de  oppervlakte  bij  het  dikst  en  
 rijkst  fluweel  kan  vergeleken  worden  ,  waarnaar  
 zij  en  in  zagtheid  en  in  glans  zeer  gelijken*  
 Deeze  vederen  zijn  ’er  op  zeer  verfehillende wijzen  
 op  gefchakeerd;  op  fommrge  ziet  men  driehoekige  
 vlakken,  beurtelings van rood en geel, op  
 andere eene  foort van halve maan*  en  andere,  die  
 geheel  rood  waren,  hadden  eenen  breeden geelen  
 rand,  die  hen  op  enigen  afftand  naar  ëen  fchar-  
 laken  kleed  met  eenen  rand  van  gouden  pasfe-  
 menten  deeden  gelijken.  De  fchitterende  kleur  
 der  vederen  zettede  die,  welke  nog  nieuw  waren  
 ,  niet  weinig  luister  bij ,  en  wij  bevonden  
 dat  zij  ,  die  dezelve  bezaten  ,  die  zeer  hóóg  in  
 waerde  hielden,  want  zij  wilden  ’er  ons  in  het  
 eerst  geen  afftaan,  wat  wij  ’er  ook voor mogten  
 bieden,  en  vroegen  ’er  niet  minder voor  dan  een  
 fnaphaan.  Wij  kogten  ’er  egter  naderhand  enige  
 voor  zeer  groote  ijzeren  bouten*  *  De  beste waren  
 fchaarsch,  en  het  fchijnt  dat  zij  Hechts  bij  
 enkele  bijzondere  plechtigheden  of  vermaaklijk-  
 X.  D eel ,  X  fee-*