
 
		waaruit  wij  onze  vaten  vulden.  Op  de  drooge  
 vakken  waren  verfcheiden plaatfen,  daar  de doek-  
 moerbezie - boom  in  regelmaatige  reien  geplant  
 was,  die  ook  fterk  groeide  en  zeer  net  gehouden  
 wierd.  De  kokos-boomen  waren  niet  in  
 eenen  zoo  bloeienden  ftaat  en  waren  alle  laag;  
 maar  de  pifangs  o f plataan-boomen  hadden  een  
 beter  voorkoomen,  fchoon  zij  niet  groot  waren.  
 Over  het  algemeen  zagen  wij  om  dit  dorp,  eti  
 om  veele  van  die  ,  welke  wij ,  voor  wij  ankerden, 
   voorbijgezeild  waren,  de  cordia febestina  
 ftaan;  maar  deeze  boom  was  ’er  kleiner  dan  op  
 de  Zuidlijke  Eilanden.  Het grootst  gedeelte  van  
 het  dorp  ftaat  aan  iïrand,  en  beftaat  aldaar  uit  
 omtrent  zestig  huizen  ;  maar  daar  flaan  ’er  nog  
 Omtrent  veertig  dieper het  land  in naar de begraaf*  
 plaats. 
 Na  dat  wij  alles  wat  ’er  omtrent  de  morai  te  
 zien  was  zeer  zorgvuldig  hadden opgenoomen  en  
 de  Heer Webber  ’er  eene  tekening  van  gemaakt  
 had  ,  gelijk  ook  van  de  nabuurige  Jandftreek,  
 keerden  wij  langs  eenen  anderen  weg  terug.  Ik  
 vond  eene  groote  fchaare  op  het  ftrand  verzameld, 
   en  de  handel  in  biggen,  hoenderen  en  
 wortelen  was  zeer  levendig  en  gong  in  de  beste  
 orde,  fchoon  ik  niet  kon  bemerken  dat enig bijzonder  
 perfoon  voor  zijne landslieden  daaromtrent  
 het opzigthad.  Op den  middag  gong  ik naar boord  
 ©m  te  eeten  en  zond  den Heer k in g om  het  bevel 
 over