
 
		Earee  o f  een  Toutou  ( een  van  de  aanzien*  
 lijke  of van  het  gemeen)  ware?  en  ik  onvong  tot  
 antwoord  dat  hij  taata  eno*  een  (legt  mensch  
 was.  En  desniettegenftaande *  en  ondanks  dé  
 weinige  acht,  welk  de  inboorlingen op  den gekken  
 propheet  fcheeneh  te  flaan *  had egter de  bijgelovigheid  
 zoo verre  hunne redenen  verbijfterd*  
 dat  zij  vast  gelooven  dat  zulke  menfehen  door  den  
 geest  van  den Eatooa  bemeten  zijn*  om ai   fcheen  
 zeer  wel omtrent  hen  onderrigt  te  zijn.  Hij  zei-  
 de dat  zij,  geduurende  devlaagen,  die  hen  overvallen  
 ,  niemand  kennen,  zelfs  niet  hunne  ge-  
 meenzaamfte  vrienden,  en  dat,  als  zoo  een  fom-  
 tijds  een  man  van  middelen  is,  hij  zeel1  dikwijls  
 alles wat  hij  heeft zal weggeeven,  als  zijne vrienden  
 ’er  geene  zorg  voor draagen,  en  dat hij  dan,  
 als  hij  weder  tot  zigzelven  koomt,  zal  vfaagen 
 wat 
 moeden  koomen  dat  de  toveraars,  bezweerers  en  priefters  
 van  allerhanden  flag,  welker  belang  medebrengt  zig  voor  
 ingeblazene  te  doen  gelden  ,  door  dit  vooroordeel  de  kneep  
 geleerd  hebben  om  zig  als  zinneloozen  aanteftellen  ,  ett  doof  
 wringingen  en  iluiptrekkingen  hunne  godlijke  zending  te  
 bevestigen.  Voor  het  overige  is het  het goedaartigst  oordeel  
 van  de  waereld,  dat  het  ongeoefend  en  onervaren  verlïand  
 des  menfchen  op  den  trap  der  kindsheid hier  velt,  als  het  
 befluit:  Een  gek  is  ingeblazen.  Het  bedreven  manlijk  geworden  
 verlïand  moet  voorwaar,  door  fchade  wijs  geworden, 
   de  Helling  leeren  omkeeren:  Een  ingeblazene  
 is  een  gek. 
 wat  *er van  die  dingen  geworden z ij,  die hij even  
 te  vooren  heeft  uitgedeeld,  terwijl  hij  zig  het  
 minfte  niet  fchijnt  te  herinneren  van  hetgeen  hij  
 gedaan  heeft,  wanneer  hij  in die  vlaag verkeerde. 
 Zoo  dra  ik  aan  boord  was,  kwam  ’er  een  ligt  
 koeltjen  op  uit  het  Ooften,  waar mede wij  onder  
 zeil  gongen  en  naar  Matavai- Baat  Huurden  ,  
 daar  de  Rejolutie  denzelfden  avond  het  anker  
 wierp,  maar  de  Ontdekking  kwam  ’er  niet  in  
 voor  den  volgenden  morgen,  zoo  dat  ’smans  
 voorfpelJing  ten  halven vervuld wierd. 
 *   *   ❖ 
 *   * 
 * 
 7