
 
		den  naar  binnen  te  laveeren,  om  de  anker-plaats  
 te  bereiken,  zoo  dat  wij,  eindelijk,  omtrent  
 negen  uuren  verpligt  waren  weder  het  ruime  
 fop  te  kiezen  en  den nacht  in  zee doortebrengen. 
 Toen  wij  het  eiland  eerst  naderden,  kwamen  
 *er  verfcheiden  kanos af naar  het  fchip,  elke  door  
 twee  of  drie  mannen  gevoerd  wordende.  Dan  
 alzoo  zij  flegts  gemeene  waren  ,  floeg  o m a i   
 geen  bijzonder  acht  op  hen,  noch  zij  op  hem.  
 Zij  fcheenen  zelfs  niet  eens  te bemerken dat hij een  
 van  hunne  landslieden was,  fchoon  zij enigen  tijd  
 met  hem  praateden.  Eindelijk  kwamen  een  Op*  
 perhoofd,  dat  ik  te  vooren  gekend  had,  o ot e e   
 genaamd,  en  om a i s   fchoonbroeder,  die  thans  
 bij  geval  aan  deezen  hoek van  het  eiland wassen  
 nog  drie  of  vier  perfoonen,  die  alle  o m a i   kenden, 
   voor  hij  met'Kapitein  fu rne aux   was  
 medegevaaren,  bij  ons  aan  boord.  Daar  was  
 niets  teders  o f  treffends  in  hunne  wederzijdfche  
 ontmoeting.  Daar  fcheen  integendeel  eene  vol*  
 maakte  onverfchilligheid  aan  beiden  zijden  plaats  
 te  hebben,  tot  dat  o m a i ,  zijnen  broeder  met  
 zig  naar  beneden  in  de  kajuit genoomen  hebbende, 
   de  lade,  waarin  hij  zijne  roode vederen  bewaarde, 
   opende,  en  hem  enige  lbhonk.  Zoo  
 dra  dit  onder  de  overige inboorlingen  op  het  dek  
 bekend  wierd,  namen  de  zaaken  terftond  eenen  
 anderen  keer,  en  o o t e e ,  die  te  vooren  naauw*» 
 lijks 
 lijks  tegens  omai   wilde  fpreeken,  vcrzogt  nu  
 dat  zij  tayos  o f  vrienden  mogten  zijn  en  hunnö'  
 rnamen  verwisfélen.  omai   nam  deeze  eer  aan  
 en  bevestigde  het  met  een  gefchenk  van  roode.  
 vederen,  en  o ot e e   zond,  alseentegengefchenk,;  
 naar  land  om  een  varken.  Maar  het  was  voor  
 ons  allen  blijkbaar  dat  het  niet  de  man,  maar  
 zijne  goederen  waren,  voor welke  zij  vriendfchap  
 hadden.  Hadd’  hij  hun  zijnen  fchat  van  roode.  
 vederen,  die  de  hoogst  gewaardeerde  waaren  
 op  dit  eiland  zijn,  niet  laaten  zien,  zoo  twijfel  
 ik  zeer  of  zij  hem  zelfs  wel  eene  kokos-noot  
 zouden  gefchonken  hebben.  Zoodanig  was  omais  
 eerfte  onthaal  onder  zijne  landslieden.  Ik  beken  
 dat  ik  nimmer  anders  verwagt  had;  doch  ik had  
 hoop  dat  de  kostbaare  voorraad  van  gefchen-  
 ken,  mee  welke  de  mildheid  van  zijne  vrienden  
 in  Engeland  hem  begiftigd had,  het  middel zoude  
 zijn  om  hem  in  aanzien  te  brengen,  en  hem door  
 de  eerfte  perfoonaadjen  in  de  gantfche  uitge-  
 ftrektheid  van  de  Sociëteit - Eilanden  zoude doen  
 eerbiedigen  en  dat  zij  zelfs  hun  hof bij  hem  zouden  
 maaken.  Dit  zou  ook  noodwendig  gebeurd  
 '  zijn,  als  hij  zig  flechts  een  weinig  voorzigtig  
 gedraagen,  hadde.  Maar  ,  in  plaatfe  daarvan,  
 fpijt  het  mij  te  moeten  zeggen  dat  hij  maar  al  
 te  weinig  acht  floeg  op  de  herhaalde waarfchuu-  
 wingen  van  degeene,  die  het  wel met hem  voor 
 had