
 
		404  \Maart  1778.]  R E I Z E   n a a r   den 
 waren  kaal.  Schoon  die  over  het  geheel  een  aangenaam  
 gezigc  in  den  zomer  kan  zijn,  had  het  
 thans  een  akelig  voorkoomen,  alzoo  de  kaale  
 grond  langs  de  kust  geheel  met  fneeuw  bedekt  
 was,  die  tusfehen  de  heuvekjens en  rijzende gronden  
 tot  eene  aanmerklijke  diepte  fcheen  te  liggen  
 ,  en  die  op  veiTcheiden  plaatfen  aan  den  
 zeekant  van  verre  gemaklijk  voor  wicte  klippen  
 hadden  kunnen  aangezien worden.  De  fneeuw  
 lag  op  de  rijzende  gronden  dunner,  en  verder  
 binnens  lands  was  ’er  geen  fehijn  van  fneeuw,  
 waaruit  wij  misfehien  konden  befluiten  dat  de  
 fneeuw,  die  wij  langs  de  zee  zagen,  in  den  nacht  
 gevallen  was  ,  die  kouder  was  geweest  dan  wij  
 nog  eenen  gehad  hadden  zedert  onze  aankomst  
 op  de  kust,  en  fomtijds  hadden  wij  fneeuw-  
 achtigen  regen.  De  kust  fcheen  overal  bijna  regt  
 te  loopen,  zonder  enige  opening  of  inham,  en  
 fcheen  in  eene  foort  van wit  zandig ftrand  te  eindigen  
 ,  fchoon  fommige  aan  boord  dagten  dat  
 deeze  fehijn  aan  de  fneeuw  was  toetefchrijven.  
 Elk  eind  van  het  land,  dat  nu  voor  ons  lag,  
 fcheen  in  eene  punt  uitteloopen.  De  noordlijke  
 punt  was  dezelfde,  die  wij  op  den  zevenden  de  
 eerfte  gezien  hadden,  en  daarom  noemde  ik  haar  
 Kaap  Perpetua.  Zij  ligt  op  440  6'  Noor der  
 Breedte  en  op  2350  52'  Ooster  Lengte.  Het  
 zuidlijk  eind  dac  voor  ons  was  noemde  ik  Kaap 
 Qre- 
 STILLEN OCEAAN,  p ïa a r t   1778.]  4®5 
 Gregorius  (*)•  Derzelver  Breedte  is  430  30' en  
 de  Lengte  235^  57'.  Zij  is  eene  aanmerkenswaardige  
 punt;  het  land  rijst  ’ er  bijna  regt  tot  
 eene  tamelijke  hoogte  uit  zee  op,  terwijl  darter  
 wederzijde  van  dezelve  laag  is. 
 Ik  bleef  van  land  af  houden  tot  een  uur  na  
 den  middag.  Toen  wendde  ik  en  kuurde, weder  
 naar  land,  in  hoop  van  in  den  nacht  den  wind  
 van  het  land  te  zullen  krijgen  ;  maar  hierin  
 bedroog  ik  mij;  want  ten  vijf  uuren  begon  hij  
 \V.  en  Z. W.  te  loopen,  dat mij  noodzaakte weder  
 de  ruimte  te  kiezen.  Kaap  Perpetua  lag  nu  
 N.  O.  ten  N . r en  het  verst  land,  dat  wij  ten  
 zuiden  van  Kaap  Gregorius  zien  konden,  Z»  
 ten  O.,  misfehien  tien  of  twaalf  mijlen  van  ons.  
 Zoo  deeze  mijne  gisfing  juist  is,  zal  de  Breedte  
 430  10'  en  de  Lengte  2350  55'  O.  zijn,  dat  omtrent  
 de  ligging  van  Kaap  Blanco  is,  die  den  
 negentienden  Januarij  1603  door martin  d’agui-  
 lar  ontdekt  of  gezien  is.  Het  is waerdig alhier  
 aantemerken  dat  de  aardrijksbefchrijvers  op  deeze  
 zelfde  breedte,  daar  wij  nu  waren,  goed  gevonden  
 hebben  eenen  grooten  ingang  of  ftraat  te  
 plaatfen  ,  welker  ontdekking  zij  op  zig  neemen  
 aan  denzelfden  zee-reiziger  toetefchrijven  ,  terwijl  
 ’er  in  zijne  reis-befchrijving  niets  meer gezegd 
 f   In  onzen  almanak  is  de  zevende maart  onderfcheideu  
 door  Perpetua M.  en  de  twaalfde  door  Gregorius  B. 
 C c   3