
 
		klein  het  eiland  ook  zij,  zijn  ’er  egter bergen m  
 van  eene  aanmerklijke  hoogte.  Aan den  voet  der'  
 bergen  is  een  fmalle  zoom  vlak land,  die  ’er geheel  
 rondom  loopt  en  die  door  een  wit  zandig  
 flrand  bezoomd  wordt.  De  bergen  zijn met  gras.  
 o f  andere  kruiden  bedekt,  behalven  enige  weinige  
 fteile  rotsachtige  kliften aan  de  eene  zijde,  die  
 tot  hunne  kruinen  hier  en  daar  met  vakken  van  
 hoornen  bezet  zijn.  Maar  de plamfoenen  zijn  tal«!  
 rijker  in  enige  der  valeien,  en  de platte  zoom  is  
 geheel  bedekt  met  hooge  zwaare  boomen,  welker  
 verfchillende  foor ten  wij  niet  konden  onder-  
 fcheiden  ,  uitgezonderd  enige  kokos* palmen *  
 en  enige  etoa- boomen  of knodfen- hout  {cafua-  
 r inaj.  Volgens  het  zeggen  van  het  volk  in  de  
 kanos  heeft  het  eiland varkens  en hoenderen,  en  
 brengt  de  verfchillende  vrugten  en  wortelen  
 voort,  die  op  de  andere  eilanden  in  dit  gedeelte  
 van  den  Stillen Oceaan gevonden  worden. 
 Wij  hadden  gelegenheid  uit  het  gefprek  me?  
 degeene,  die  naar  ons  toe  kwamen,  te  vernee-  
 men  dat  de  bewooners  van  Toobouai  de  TahitL  
 fche  taal  fpreeken,  eene  omftandigheid,  die  ontwijfelbaar  
 bewijst  dat  zij  van  dezelfde natie  zijn.  
 D ie ,  welke  wij  in  de  kanos  zagen,  waren  kloeke  
 koperkleurige  menfchen  (*)>  met  zwart  fluik  
 *  hair, 
 ( * )   Koperkleurige,  waarbij  men  egter  niet  aan  dén  
 glans  van  gepolijst  metaal moet  denken,  kan men met  recht 
 die 
 hair,  dat  fommige  op  de  kruin  in  eene  bos  op-  
 gebonden,  en  andere  over de  fchouderen hangende  
 droegen.  Hunne  aangezigten  waren  enigzints  
 rond  en  vol,  maar  de  trekken,  over  het  geheel y  
 wat  plat,  en  hun  gelaat  fcheen  enige  natuurlijke  
 woestheid  uittedrukken.  Zij hadden geene Weeding  
 dan een  fmal Huk  doek,  om  den middel gewonden,  
 en  door  de  dijen  doorgehaald,  om  de  nabuuri-  
 ge  deelen  te  bedekken;  maar  fommige  van  die,  
 welke  wij op  het  ftrand  zagen,  daar omtrent  honderd  
 menfchen  verzameld  waren,  waren  geheel  
 gekleed  met  eene  foort  van witte  kleeding.  Wij  
 konden  onderfeheiden  dat  fommige van  die,  welke  
 ons  in  de  kano  bezogten,  paerlemoer* fcheL  
 pen  tot  fteraad  om  den  hals  droegen.  Een  hunner  
 blies,  geftadig op  een  grooten kinkhoorn,  aan  
 welken  een  riet  van  omtrent  twee  voeten  lengte  
 was  vastgemaakt,  eerst  met  eenen  doorgaanden  
 zelfden  toon,  maar  naderhand  veranderde  hij  dien  
 in  eene  foort  van muzijk- inftrument,  en  herhaalde  
 geftadig  twee  of  drie  nooten  met  dezelfde  
 fterkte.  Wat  het  blaazen  op  den  kink-hoorn  
 beduidde  kan  ik  niet  zeggen;  maar  nooit  is het  
 piij  als een  vrede - bazuin  voorgekoomen. 
 Hundie  
 menfchen  noemen,  welker  huid  eene  heldere  roodbruine  
 kleur,  zonder  het  minst  inmengzel  van  zwart,  
 heeft.  Deeze  kleur  bepaalt  zig  geenzints  tot  de  Ameri-  
 kaanen.  •  c.  torster. 
 A   5