
onderzoek uitgezonden waren, terug. De ftuuiv
man, die in de floep van de Refolutie was, berichtte
mij dat, omtrent anderhalve mijl noordwaarts
het land afgebrooken en een doortogt in
het meir was,' dat ’er dus eene goede plaats was
om te landen , en dat hij dezelfde diepte voor
den mond van deezen doortogt gevonden had als
daar wij nu lagen. Ingevolge van dit bericht
ligteden de fchepen het anker, en kwamen, na
twee of drie gangen, wederom ten anker in twintig
vademen water, in eenen grond van fijn donkerkleurig
zand, voor een klein eiland, dat voor den
ingang van het meir ligt, en ter wederzijde van
welk een kanaal is, dat ’er in loopt, maar dat.alleen
voor floepen bevaarbaar is. Het water in het
meir is overal zeer ondiep.
Den zes en twintigften, in den morgen, beval
ik Kapitein c l e r k e eene floep met eenen Officier
aftezenden naar het zuid-oostlijk gedeelte van het
meir om naar fchildpadden te zoeken, en de Heer
KiNG en ik voeren elk in eene floep naar het
noord-oostlijk gedeelte. Ik was voorneemens tot
aan het oostlijkst eind te gaan , maar de wind
woei te fterk om zulks toetelaaten , en noodzaakte
ons meer aan lij te landen op eenen k a gen
zandigen grond, daar wij eene fchildpad von-
gen, de eenigfte, die wij in het meir zagen. Wij
gongen, of liever waadden door het water naar
een eiland, daar wij niets vonden dan enige vogelen,
len, waarom ik het verliet en mij naar het land
begaf dat ten N. W. aan zee grenst, den Heer
r i n g agterlaatende om middaghoogte van de
zon te neemen. Ik vond dat land zelfs nog dof«
rer dan het eiland, waarop ik geweest was, maar
hetzelve overkruislende tot de zee-kust, zag ik
vijf fchildpadden digt aan ftrand. Wij vongen
’er eene van en de overige ontfnapten. Geene
meer ziende , keerde ik naar boord , gelijk de
Hfeer r i n g kort daarop ook deed zonder eene
eenige fchildpad gezien te hebben. Wij wanhoopten
egter niet nog wat voorraad opte-
doen, want enige van Kapitein c l e r k e s Officiers
, die op het land ten zuiden van het kanaal
, dat in het meir loopt, aan land geweest
waren, waren gelukkiger geweest en hadden ’er
enige gevangen.
In den morgen van den zeven en twintigften
wierden de pinas en kotter , onder bevel van
den Heer k i n g , naar het zuid-oostlijk gedeelte
van het eiland afgezonden in het meir, en de
kleine kotter naar het noordlijk gedeelte, daar ik
daags te vooren geweest was , beiden benden
met denzelfden last , namelijk om fchildpadden
te vangen* Enig volk van Kapitein c l e r k e ,
dat den geheelen nacht aan- land geweest was,
had het geluk gehad van tusfchen de veertig en
vijftig fchildpadden op het zand omtekeeren, die
deezen dag met allen fpoed aan boord gebragt
wier