
van fchoon hooi veranderd te worden. Maaf
daar groeit op deeze uitgeftrekte ruimte zelfs
geen heester.
In de enge valiei, door welke wij naar de
Mor ai gongen, is de grond van eene. bruinzwarte
kleur, wat los; doch naarmaate wij op
den hoogen grond kwamen , veranderde hij tot
een roodachtig bruin , en wierd vaster en kleiachtiger
, fchoon thans broos door de droogte.
Hetzelfde heeft alletwaarfchijnlijkst plaats in alle
de bebouwde flreeken , want alles wat aan de
iüeeste aardappelen , die wij kogten $ kleefde,
dat ongetwijfeld van zeer verfchillende plaatfen
kwam, was van deze foort. Deszelfs hoedanigheid
kan egter beter opgemaakt worden uit de
voortbrengzelen dan uit deszelfs voorkoomen.
Want de vallei o f de vogtige grond brengt taro
Voort , die veel grootér is dan wij ooit gezien
hadden, en de hooger grond levert zoete
aardappelen , die dikwijls tien en fbmtijds
twaalf en veertien ponden weegen , terwijl ’er
weinige zijn , die minder dan twee of drie ponden
zwaar zijn.
De luchrsgeileldheid kan gemaklijk opgemaakt
wor-
0 ) Denklijk de foort van patatten, die op de eiianderi
ran de Stille Zee gewoonlijk gevonden wprdt, Convolvulm
shryfbrhizus.
« . F O R S T E * , .
worden uit de ligging van het eiland. Zoo wij
4er volgens eigen ondervinding over moesten oor-
deelen, zouden wij kunnen zeggen dat zij zeer
veranderlijk is, want, volgens het algemeen gevoelen,
was het nu het jaargetijde wanneer men
rekent dat het weder het geregeldst i s , alzoo
de zon op haaren grootften jaarlijkfen afftand was.
De warmte was thans zeer maatig , en weinige
van de ongemakken, waaraan veele van de landen
tusfchen de keerkringen, hetzij van hitte,
hetzij van vogtigheid, onderhevig zijn, fchijnen
hier gevoeld te worden, alzoo de wooningen van
de inboorlingen geheel toe zijn , en zij zouten
visch en fpek in, die goed blijven, hetgeen gemeenlijk
anders bevonden is in andere warme landen,
daar men dit beproefd heeft. Wij vonden
’er ook geenen daauw van enig aanbelang, waarvan
men enigermaate die reden kan geeven, dat
het laager gedeelte van het land van boomen ontbloot
is.
De rots, die de vallei bezoomt en die dezelfde
fchijnt te zijn met die , welke wij op verfchillende
plaatfen van de kust zagen, is een graauw-
achtige zwarte zwaare fteen, maar doorboord
als eene honigraat, met enige zeer kleine blinkende
deeltjens, en enige roestkleurige vlekken
doorzaaid# De laatfle geeven denzelven dikwijls
van verre eene roode tint. Hij ligt tot eene ont-
zagchelijke diepte , maar fchijnt in laagen verdeeld,