waardeerden. Voor deeze gaven zij nog meer
visch en eenen zoeten aardappel, een zeeker
teken dat zij enig denkbeeld van mangelen hadden
, of ten minden van een gefchenk met een
ander te betaalen. Zij hadden niets anders in
hunne kanos behalven nog enige groote fchillen
van flesch-kalebasfen en eene foort van visch-net;
maar een hunner bood het Huk doek , dat hij,
naar de wijze van de andere eilanden , om zijn
middel droeg, te koop. Dit volk was bruin
van kleur, en, fehoon van eene gewoone grootte
, wel gemaakt. Daar was weinig verfchil in
de tint van hunne kleur, maar eene aanmerklijke
verfcheidenheid in hunne trekken; het gelaat
van fommige was niet ongelijk aan dat van Euro-
peaanen. Het hair van de meeste was vrij kort
afgefneden, van andere hong het los neder, en
bij enige weinige was het op de kruin van het
hoofd in eene bos te zamen gebonden. Bij alle
fcheen het natuurlijk zwart te zijn; maar de
meeste hadden het geverwd, gelijk de gewoonte
van de Vrienden-Eilanders is, met eene Hof, die
het eene bruine o f gebrande kleur gaf. Zij hadden
over het algemeen hunne baarden. Zij droegen
geene verfierzelen , en wij konden niet bemerken
dat hunne ooren doorboord waren; maar
fommige waren beprikt op de handen , of omtrent
de liezen, fehoon niet flerk , en de Hukken
doek, die zij droegen , waren aardig met
rood
it>od , zwart en wit gevlekt. Zij fcheenen zeer
zagt van aart, ett hadden’geene wapenen bij zig,
uitgezonderd enige kleine fteenen, die zij, naar
allen fchijn, tot hunne eigen verdediging hadden
medegebragt, maar zij wierpen die over boord
toen zij bevonden dat zij die niet nodig hadden.
Geene tekenen van eene anker-plaats aan dit
oostlijk eind van het eiland ziende, Huurde ik
naar lij van hetzelve, en ftevende langs deszelfs
zuid-oost-kust op den afftand van eene halve
mijl van land. Zoo dra wij onder zeil gongen,
verlieten ons de kanos; maar terwijl wij de kust
langs voeren, kwamen ’er andere van land, ge-
braaden biggen en enige zeer goede aardappelen
medebrengende, die zij voor alles wat men hun
aanbood vermangelden, gelijk de andere gedaan
hadden. Wij kogten verfcheiden kleine biggen
voor eene ijzeren bout van een fchelling , zoo
dat wij ons weder in een land van overvloed bevonden,
en juist op een’ tijd dat de fchildpadden,
die wij zoo gelukkig aan het Kersmis - Eiland
feekoomen hadden, ten naastenbij verteerd waren.
Wij voeren voorbij verfcheiden dorpen, fommige
aan zee , en andere dieper in het land gelegen.
De bewooners van alle kwamen met troepen naar
het ftrand loopen, en verzamelden op de hoogten
, om de fchepen te zien. Het land rijst aan
deeze zijde van het eiland zeer fchuinsch op van
de zee tot aan den voet van het gebergte, dat in
het