groote hoeveelheid in bezit gekregen had vas
eene foort van fchatten , welke geen van zijne
landslieden door enige kunst öf nijverheid zig
konde aanfchaffen, was het natuurlijk te vreezen
dat, daar alle op een deel van deezen benijden
rijkdom loerden, alle ook gereed zouden zijn om
medetewerken om derzelver eenigen eigenaar ’er
van te berooven.
Om dit, zoo mogelijk, voortekoomen, raadde
ik hem dat hij enige van zijne goederen onder
twee o f drie van de voornaamfte Opperhoofden
gelijklijk zoude uitdeelen , die , dus voor hun-
zelven voldaan zijnde , hem daardoor misfchien
onder hunne befcherming zouden neemen en hem
tegens het nadeel, dat andere hem mogten willen
toebrengen, zouden beveiligen. Hij beloofde
mijnen raad te zullen volgen, en ik vernam met
genoegen, voor ik afzeilde, dat hij deezen voor-
zigtigen flap gedaan had. Egter niet volkomen
op de uitwerking van dankbaarheid vertrouwende,
^nam ik mijne toevlugt tot het kragtiger middel
van dreigen. Met dit inzigt nam ik alle gelegenheden
waar om de inwooneren te doen begrijpen
dat mijn voorneemen was weder naar hun eiland
te keeren , na den gewoonen tij,d afwezig geweest
te zijn, en dat, zoo ik oM A in ie tin den-
zelfden ftaat van veiligheid vond , in welken ik
hem nu ftond te verlaaten, alle, welke ik alsdan
ontdekken zoude zijne vijandenigeweesc te zijn,
konkonden
verwagten het gewigt van mijne gevoeligheid
te zullen ondervinden. Deeze dreigende
verklaaring zal waarfchijnlijk van geene geringe
uitwerking zijn , want onze elkanderen opvolgende
bezoeken zedert enige jaaren hebben dit
volk doen gelooven dat onze fchepen op gezette
tijden zullen weder koomen , en zoo lang zij in
die gedagten verkeeren, welke ik nodig vond te
bevestigen, zal o m a i het vooruitzigt hebben van
gerust , op zijne nieuwe landen te kunnen bloeijen.
Terwijl wij in deeze haven lagen, bragten wij
het brood, dat nog in de brood-kamer was, aan
land om het van infekten te zuiveren. Het aantal
kakkerlakken, die thans in het fehip waren,
is ongelooflijk. De fchade, die zij ons deedenj,
was aanmerklijk , en alles wat wij konden verzinnen
om hen te vernielen Was vergeefsch.
Deeze dieren , die eerst lastig waren gelijk alle
andere infekten, waren nu eene wezenlijke pest
geworden,en zoo vernielende, dat weinige dingen
van hunne verwoestingen vrij waren. Als ’er
enig voêdzel, wat het ook ware, flechts enige
weinige minuuten bleef ftaan, was het ’er mede
bedekt , en zij doorboorden het in kort overal
met gaten, zoo dat het eene honig-raat geleek.
Zij vernielden in het bijzonder de vogelen , di?
als merkwaerdigheden opgeftopt en bewaard waren,
en, dat nog erger was, zij waren ongemeen
gezet op inkt, zoo dat het fchrift op de briefjens,
. K d^ die