
 
		werpen.  Daar  liep  zelfs een  gerugt dat  t o w ë a ^  
 gevoelig  dat  hij  niet  ondeffteund  was,  verklaard  
 bad  dat  hij,  zoo  dra  ik  het  eiland  zoude  verlaaten  
 hebben,  zijne  macht  bij  die  van  Tiaraboo  zoude  
 voegen,  en  otoo  te Mat aval  of Op ar re  zoude  
 aantastem  Dit  verplichtte  mij  op  de  openlijkfte  
 wijze  te  verklaaren ,  dat  ik  vast befloten  had mijnen  
 vriend  tegens  zulk  eene zaamenfpanDing met  
 alle  mijne  macht  te  onderfteunen ,  en  dat alle  die  
 de  ftoutheid  hadden  hem  aantetasten, het  gewigt  
 van  mijn  zwaar  misnoegen  zoude  ondervinden,  
 als  ik weder  aan  hun  eiland zoude koomen.  Mijne  
 verklaaring  had  waarfchijnlijk  de  verlangde  uitwerking, 
   en*  zoo  towha   in  het  eerst  al  zulke  
 vijandelijke  voorneemens  hadde, hoorden  wij  ’ef  
 weldra  niets  meer  van.  W hap p a i   ,  otoos  
 vader  ,   keurde  den  vrede  ten  hoogften  a f ,  en  
 laakte  towha  zeer  dat  hij  dien  gefloten  had*  
 Deeze  verftandige  grijzaapd  oordeelde wijslijk, dar,  
 wanneer  ik  met  hun  naar  Eimeo  gegaan  ware,  
 zulks  van  zonderlingen  dienst  voor  hunne  zaak  
 zoude  geweest  zijn  ,  fchoón  ik  al  geene  andere  
 partij  in  het  gefchil  kiezen  zoude.  Hierop  deunden  
 alle  zijne  redenen  ,  en  hierop  beweerde  hij  
 dat  otoo  zeer  wel  gehandeld  had  met  naar  mij  
 te  wagten  ,  fchoon  dit  hem  belet  had  Towha  
 zoo  fchieiijk  te  hulp  te  koomen  als  hij  ver«’  
 wagt had. 
 Naauwlijks  warren  onze  redeneeringeft  over  dit 
 ononderwerp  
 te  Oparre  geëindigd  of  daar  kwam  
 een  bode  van  t o w h a ,  verzoekende  o t  o o s  tegenwoordigheid  
 den volgenden  dag  aan  de morai  
 in  Attahooröo,  om  de Goden  te  danken voor den  
 vrede,  dien  hij  gefloten  had;  zoodanig  was  teil  
 minften  het  bericht,  dat  oma i   mij  van  deeze  
 plechtigheid  gaf.  Ik wierd  verzogt dezelve mede  
 bijcewoonen,  maar  niet  wel  zijnde,  was  ik  verplicht  
 zulks  afteflaan.  Egter verlangende  te wee-  
 ten  welke  plechtigheden  *er  bij  eene zoo  gedenk-  
 waerdige gelegenheid zouden  plaats  hebben,  zond  
 ik  den Heer  k ing  en omai  derwaarts  en  keerde  
 naar  mijn  fchip  ,  verzeld  van  otoos   moeder,  
 zijne  drie  zusters  en  nog  agt andere  vrouwen.  In  
 bet  eerst  dagt  ik  dat  deeze  talrijke  vrouwen - floet  
 alleen  in  mijne  floep  kwam  ,  met  oogmerk  om  
 naar  Matavai  overgezet  te  worden.  Maar  toen  
 zij  aan  mijn  fchip  kwamen,  zeiden  zij  mij  dat  zij  
 voorneemens  waren  den  nacht  aan  boord door  te  
 brengen,  enkel  en  alleen om  de geneezing van  de  
 ongefteldheid  ,  waarover  ik  klaagde,  te  onder-  
 neemen,  die  in  eene  rhumatieke  pijn van de  heup  
 tot  den  voet  beftond.  Ik  nam  haare  vriendlijke  
 aanbieding  aan,  liet  een  bed  voor  haar  op  den  
 vloer  van de  kajuit lpreiden,  en  gaf mij  aan  haare  
 behandeling  over.  Zij  verzogten  mij  tusfehen  
 haar  te  gaan  liggen.  Toen  begonnen  zoo  veele  
 als  zig  rondom  mij  konden plaatfen,  mij met  beiden  
 handen  te  knijpen  van  het hoofd  tot de  voeten,