de huizen in den omtrek waren verbrand of om-
verre geworpen.
Twee o f drie dagen hefteed hebbende om alle
onze brandewijn - vaten boven te hijsfen, om der-
zelver bodems te teeren , dat wij nodig vonden
om die te behoeden voor een klein infekt, dat
dezelve vernielde, haalden wij het fchip den zesden
in den morgen op ftroom, met voorneemen
om des anderendaags in zee te loopen; maar daar
gebeurde iets dat ons dit belettede , en mij een
goed deel werks verfchafte. Wij hadlen onze
geiten over dag aan land gezonden om te graazen
met twee mannén om op dezelve te pasfen, en
desniettegenftaande hadden de inboorlingen dee-
zen avond eenen geftoolen. Het verlies van.
deeze geit zou in zigzelf van weinig belang geweest
zijn, zoo het mij niet te leur gefteld hadde
in mijne inzigten van deeze dieren op andere eilanden
te planten; maar dit mijn oogmerk zijnde
wierd het noodzaaklijk haar, zoo mogelijk, terug
te bekoomen. Den volgenden morgen kree-
gen wij bericht dat zij naar maheine, het Opperhoofd
, dat thans in de haven van Parowroah
was, gebragt was. Twee oude mannen booden
mij aan iemand van mijn volk , dien ik zoude
goedvinden hem te zenden, den weg te wijzen
om de geit terug te brengen. Ik zond hen dan
in eene Hoep met eene dreigende boodfchap aan
MAmahe
in e , zoo de geit mij niet terftond wierde
overgegeeven , gelijk ook de dief.
Eersc daags te vooren had dit Opperhoofd mij
verzogt hem twee geiten te geeven; dan, alzoo
ik die niet kon misfen dan ten kosten van andere
eilanden, die misfehien nooit weder gelegenheid
zouden hebben om ’er te krijgen, en ook gehoord
had dat ’er reeds twee op dit eiland waren, bewilligde
ik niet in zijn verzoek; Om egter te
toonen dat ik hem hierin wel wilde helpen, verzogt
ik T iD o o A , eenen Otahitifchen Bevelhebber,
die ’er bij tegenswoordig was, otoo uit
mijn’ naam te verzoeken twee van deeze dieren
aan m ahe ine te zenden, en, om den uitflag van
dit verzoek te zeekerer te maaken, zond ik otoo
met deezen Bevelhebber een groot ftuk roode
vederen, van de waarde van de twee geiten, die
ik vroeg. Ik verwagtede dat deeze fchikking
ma hè Ine en alle de andere Opperhoofden van
het eiland zoude voldaan hebben , maar de uitkomst
toonde dat ik mij bedroog.
Niet denkende dat iemand eene tweede zoude
durven ftèelen , terwijl ik nog bezig was maatregelen
te neemen om de eerfte terug te krijgen,
wierden de geiten deezen morgen wederom aan
land gebragt, en daar wierd in den avond eene
floep afgezonden om haar aan boord te haaien.
Terwijl ons volk haar in de floep bragt, wierd
'er eene ontvoerd zonder dat men het merkte.
Al