
 
		hadden ,  én  dat  hij  zig  door  eiken  listigen  fchöfa-  
 bejak  liet  bedotten 
 Wij  vernamen  van  de  inboorlingen *  die  dee-  
 2en  dag  naar  ons  af  kwamen,  dat  ’er  twee fché-  
 J>en  twee  maaien  in  öheitepehd-havA.  geweest  
 waren  zedert  mijn  laacfte  bezoek  aan  dit eiland  iri  
 het  jaar  1774,  en  dat  zij  ’er dieren  gelasten  hadden  
 gelijk  die,  welke  wij  aan  boord  hadden.  
 Maar  bij  nader  onderzoek  bevonden  wij  dat  het  
 Hechts  varkens,  hónden,  geiten 4  een Hier en  het  
 mannetjen  van  een  ander  dier*  dat  wij  naar  de 
 on- 
 ( * )   om a i   was  dus  hief  ook  weder  niet  ineer  'dan  eeii  
 volwasfen  goedhartig  kind,  dat  mén  zijn  fpeelgoed  met  
 mooie  praatjens  kan  a f  fleeuwen.  Zijne  opvoeding  was  
 in  Engeland  al  te  zeef  verwaarloosd,  men  had  he t’er  te  
 weinig  op  toegelegd  om  eenen  denkenden  kop  van  hem  té  
 Vormen  dan  dat  naderhand  een  paar zedenlijke  herinnerin*  
 gen  indruk  op  hem  zouden  hebben  kunnen maaken  en  invloed  
 op  zijn  gedrag  hebben.  In  den  grond  lagen  hem  dé  
 heerlijke  dingen,  die  hij  mede  bragt,  tog minder  aan  het  
 hart  dan  de  iedele  eer,  die  men  hem  daarvoor  bewees;  
 Waare  eergierigheid  zou  hem  geleerd  hebben  zig  bij  zijné  
 landslieden  door  nieuw  verworvene én bruikbaare  kundig;  
 heden  onontbeerlijk  te  maaken,  en  daar  door  groot  te worden. 
   Deezen  weg  tot  eene  ftaatkundige hoogte  leert  meö  
 best  in  Engeland  kennen  en  bewandelen,  maar niet  hij  dié  
 gidfen,  welke  deezen  armen  natuur * mensch  ten  deel  ge',  
 vallen  waren. 
 o.  f o k «fER# 
 ■I  onvolmaakte  befchrijving,  die  zij  ’er  ons  van  gaven, 
   niet  raaden  konden,  geweest  waren.  Zij  
 zeiden  ons  dat deeze  fchepen  gekooraen  waren van  
 eene plaats, Reema genaamd, met welken naam wij  
 gisten  dat Lima,  de hoofdftad van Peru, gemeend  
 wierd,  en  dat deeze vóorige  bezoekers  Spanjaards  
 geweest  waren.  Men  verhaalde  ons  dat  zij  de  
 eerfte  reis  dat  zij  hier  gekoomen waren  een  huis  
 gebouwd,  en  vier mannen  agter  gelaaten  hadden, Inamelijk  twee  priefters,  een  jongen  of knegt,  en  
 eenen  vierden,  m a t e em a  genoemd,  van  wel*  
 ken  op  deezen  tijd veel  gefprooken wierd,  en  dat  
 zij  bij  hunne  afreize  vier  van  de  inboorlingen mede  
 genoomen  hadden,  dat,  na omtrent tien maanden  
 ,  dezelfde  twee-  fchepen weder gekoomen waren, 
   twee van  de  eilanders  mede  brengende,  zijn-  
 I  de  twee  andere  te  Lima  geftorven,  en  dat  z ij, Ina  een  kort  verblijf,  hun  eigen  volk hadden mede  
 genoomen,  maar dat het huis,  dat zij  gebouwd  
 hadden,  was  flaande  gebleven. 
 De  gewigtige  tijding  dat  ’er roode  vederen  aan  
 boord  waren,  door  om a is   vrienden  naar  land  
 gebragt  zijnde,  was  de  dageraat  des  anderen  
 daags  ’s morgens  naauwlijks  aan  den hemel  o f wij  
 wierden  door  eene  menigte  kanos  omringd,  vol  
 gepropt van  volk,  dat varkens  en  vrugten  te  koop  
 Ibragt.  In  het  eerst  konden  wij  voor  een weinig- jen  vederen,  niet  meer  dan  men  uit  eene  mees  
 zoude  kunnen  plukken,  een  varken  van  veertig 
 of