
 
		uuren,  wanneer  wij  eensklaps  eené  zeer  zwaars  
 wind-vlaag  uic  het  Noorden  kreegen.  Wij  waren  
 op  dien  tijd  onder  enkel  gereefde  top-zeilen 
 ,  onder-zeilen  en  ftag- zeilen.  Twee  van de  
 laatfte  wierden  aan  flarden  gefcheurcl,  en  het was  
 met  moeite  dat wij  de andere  zeilen  nog  reddeden.  
 Na  deeze  bui  zagen  wij  op  de  Ontdekking  ver-  
 fcheiden  lichten  heen  en weder  gaan*  waaruit wij  
 beflooten  dat  ’er  het een  of ander gebrooken wa^  
 re,  en  den  volgenden  morgen  zagen wij  ook  dat  
 zij  haare  groote  fteng verloren  had.  De  wind  en  
 het  weder bleeven zeer ongeftadig tot op den  middag, 
   wanneer  het  weder  opklaarde  en  de  wind  
 zig  in  het  ^Noord-Westen  plaatfte;  wij  waren  
 thans  op  a8°  6'  Zuider Breedte,  en  onze  Lengte  
 was  198®  23'  Oost.  Wij  zagen  hier enige  pinta-  
 dos,  zijnde  de  eerfte  zedert  wij  het  land  uit  het  
 gezigt verloren hadden« 
 Den  een  en-dertigften  op  den  middag deed  de  
 Heer  c l a r e e   fein  dat  hij  mij  fpreeken  wilde.  
 Hij  liet  mij  met  de  floep,  die  ik  aan  boord van  
 zijn  fchip  gezonden  had,  weeten  dat  men  zoo  
 even  ontdekt  had  dat  de  kop  van de groote mast  
 geberften  was,  en wel  op  zulk eene wijze, dat het  
 zeer  gevaarlijk  was  ’er  eene  andere  fteng  of»  te  
 zetten,  en  dat  hij  daarom  iets  ligfer  in  dè  plaats  
 moest  opzetten.  Hij  liet  mij  ook  weeten  dat  hij  
 zijne  groote  bram-raa  verloren  had  en  dat  hij  
 geene  andere  had,  noch  fpar  om  ’er eene van  te 
 maamaaken. 
   Ik  zond  hem  de  bovenfte  blinde - raa  
 van  de  Refolutie,  waarmede  hij  geholpen  was.  
 Den  volgenden  dag  zettede  hij  een’  nood-fteng  
 op  en  floeg  ’er  een  bezaams-bram-zeil  aan,  dat  
 hem  in  ftaat  ftelde  de Refolutie  bij  te  blijven, 
 De  wind  bleef  in  de  Westlijke  ftreeken,  dat  
 is,  van  het  N.  rond door  het W.  naar het  Z .,  en  
 ik  ftuurde  O.  N*  O.  en  N.  O.  zonder  iets  aan-  
 merklijks  te  ontmoeten  tot  elf uuren  in den morgen  
 van  den  agtften  Augustus,  wanneer  ’er  in  
 het  N.  N.  O.  negen  of  tien  mijlen  van  ons land  
 wierd  ontwaard.  In  het  eerst  vertoonde  het  zig.  
 in  afgezonderdè  heuvelen  als  zoo  veele afzonderlijke  
 eilanden;  maar,  nader  koomende,  bevonden  
 wij  dat  zij  alle  aan  malkanderen  vast  waten  
 en  tot  een  en  hetzelfde  eiland  behoorden.  Ik  
 Huurde  ’er  terftond naar  toe  met eene  fraaie  koelte  
 uit  het Z. O.  ten  Z.  en,  des namiddags  ten  half  
 zeven  uuren,  ftrekte  het  van  N.  ten  O.  totN.  
 N.  O.  I  O.  op  den  afftand  van  drie  o f  vier 
 mijlen. 
 De  nacht  wierd  doorgebragt  met  af  en  aan  te"  
 houden,  en den  volgenden morgen,  met  het  aan-  
 breeken  van  den  dag,  ftuurde  ik  naar  de Noordwest  
 pf  lij-zijde  van het  eiland;  terwijl  wij  des-  
 zelfs  Zuid  of  Zuid - Westlijk  gedeelte  omzeilden,  
 zagen  wij  het  overal  befchut  door  een  rif  van  
 koraal-klippen,  z ig ,   op  fommige  plaatfen,  
 e$ne  vojle  mijl  van  land  uitftrekkende,  terwijl 
 A  3  ’er