
 
		kleedde  om a i ,  met  hulp  van  fommige  zijner  
 vrienden,  z ig,  niet naar  de Engelfche  wijze,  ook  
 niet  naar  de  Tahitifche,  noch  naar  die  van Ton-  
 gataboo,  noch  in  de  kledij  van  enig land  op  aarde, 
   maar  in  een  vreemd  mengelmoes  van  alles  
 Wat wij  hadden. 
 Dus  uitgerust  kwamen  wij  aan  land  en  gongen  
 eerst  e t a r y   bezoeken,  die,  op,  eene  hand-  
 berrie  gedraagen  wordende,  ons  naar  een  groot  
 huis  verzelde,  daar  hij  wierd nedergezet,  en  wij  
 plaatften  ons  ter  wederzijde  van  hem.  Ik  liet  
 een  ftuk  Tongataboosch  doek  voor  ons  uit  fprei-  
 den,  waarop  ik  de  gefchenken  legde,  welke  ik  
 voorneemens  was  te  doen.  Kort  daarop  kwam  
 het  jong  Opperhoofd ,  verzeld  van  zijne  moeder  
 en  verfcheiden  aanzienlijken,  die  zig alle  aan  hét  
 ander  eind  van  het  doek,  regt  over ons,  neder-  
 zetteden.  Toen  deed  een  man,  die  naast mij  zat,  
 eene  aanfpraak,  beftaande  uit  korteafzonderlijke  
 fpreuken,  die  gedeeltelijk  door  degeene,  die  
 rondom  hem  waren,  wierden  opgegeeven.  Hij  
 wierd  beantwoord  door  iemand van  de  andere  zijde  
 bij  het.  Opperhoofd  zittenden.  Hierop  fprak  
 e t a r y ,  toen  om a i ,  en  beiden  wierden  van  
 denzelfden  kant  beantwoord.  Deeze  aanfpraaken  
 liepen  geheel  over  mijne  aankomst  en  mijne  ge-  
 meenfchap  met  hun.  Hij  die de  laatfte  fprak  zei-  
 de  mij  onder  andere  dat  de mannen  van  Reema,  
 dat  is,  de  Spanjaards,  hem  verzogt  hadden  niet 
 toetoetelaaten  
 dat  ik  in  Oheitepeha- bacil  kwame,  
 zoo  ik  wederom  aan  het  eiland  mogt  koomen,  
 want  dat  zij  hun  toebehoorde  ;  doch  dat h e t’er  
 zoo  verre  van  daan  was dat  zij  enige  acht  op  dit  
 verzoek  zouden  Haan,  dat  hij  in  last-had  thans  
 het  geheel  gewest  van Tidvaboo, met  al  wat  er in  
 was  plechtig  aan  mij  optedraagen',  hetgeen  zeer  
 duidlijk  bewijst  dat  dit  volk  de  ftaatkunde  bezit  
 van  zig  naar  de  omftandigheden  te  fchikken.  
 Eindelijk  wierd  het  jong! Opperhoofd  door  zijn  
 gevolg  gezegd  dat  hij  mij  zoude  koomen  omhelzen, 
   en,  om  dit  tra&aat  van  vriendfehap  te  he-  
 vestigen,  verwisfelden  wij  van  naamen.  De  
 plechtigheid  ten  einde  zijnde,  verzelden  hij  en  
 zijne  vrienden  mij  naar boord  om  het  middagmaal  
 te houden. 
 om ai   had  een  rndro  gereed  gemaakt,  beftaan-  
 de  uit  roode  en  geele  vederen,  die  hij  voor  
 o t o o ,  Koning  van  het  geheel  eiland,,  beftemd  
 had,  en,   als  men  aanmerkte  waar  wij  waren,  
 was  het  een  gefchenk  van  zeer  groote  waerde.  
 Ik  zeide  alles  wat  ik.  kon  om  hem  overtehaalen  
 het  niet  op  dit  tijdilip  voor  den  dag  te  brengen,  
 maar  raadde  hem  het  aan  boord  te houden  tot ’er  
 gelegenheid  zoude  koomen  om  het  o t o o   mee  
 zijne  eigen  hand  aantebieden;  maar  hij  had  een  
 te  goed  denkbeeld  yan  de  eerlijkheid  en getrouwheid  
 van  zijne  landslieden  om  mijnen  raad  te  volgen. 
   Hij  was  niet  te  vreden  of hij  moest het  nu  13  5  naar