
eind, die tegens de zijde-muuren fluiten, maa-
ken deeze wooningen rondom volkoomen ge*
floten, en zij zijn wel gedekt met lang gras, dat
op dunne latten lig t , welke met enige regel-
maatigheid geplaatst zijn. De ingang is of aan
het eind o f op zijde , en beftaat in een langwerpig
gat, zoo laag, dat men ’er eerder in moet
kruipen dan gaan, en wordt dikwijls gefloten
door een bord van planken, die aan malkanderen
vasgehecht zijn, en dat voor deur dient, doch
dat, geene hengzels hebbende, moet weggenoo-
men worden , als men ’er uit of in wil. Daar
koomt geen licht in het huis dan door deeze ope-
ning. Schoon zulke- digt gefloten wooningen eene
goede fchuilplaats verleenen bij flegt weder, fchij-
nen zij egter flegt gefchikt voor de warmte van
de luchtftreek. Zij worden egter zeer zindelijk
gehouden, en de vloeren zijn met veel gedroogd
gras bedekt, over welk zij matten fpreiden om
op te zitten en op te flaapen. Aan een eind ftaat
eene foort van bank, omtrent drie voeten hoog,
waarop hun huisraad geplaatst is. De lijst van
hetzelve is niet groot. Het beftaat uit kalebasfen-
fchillen, die zij tot flesfchen gebruiken om water
in te bewaaren, en tot korven om hunne fpijzen
en andere dingen in te doen, met dekzels van
diezelfde ftoffe, en in enige weinige houten bakken
en borden van verfchillende grootte. Naar
hetgeen wij qp het veld zagen Haan en naar hetgeen
geen ter markt gebragt wierd te oordeelen, kan
’er geen twijfel zijn of hun voedzel uit het
planten-rijk beftaat voor het grootst gedeelte uit
zoete aardappelen, taro, en plat-aanen , terwijl
broodvrugt en yams eerder onder de zeldzaamheden
moeten gerekend worden. Aan dierlijk
voedzel kunnen zij geen gebrek hebben , al zoo
zij veele varkens hebben , die los om de huizen
loopen, en, zoo zij honden eeten, dat niet
onwaarfchijnlijk is , hebben zij ’er ook eenen
zeer aanmerklijken voorraad van. Het groot aantal
visch - hoeken, die wij onder hen zagen, toont
dat zij geen onaanzienlijken toevoer van dierlijk
voedzel uit de zee trekken; maar uit hunne gewoonte
van visch intezouten zou men kunneil
opmaaken dat de open ligging van hunne kust
hunne visfcherij dikwerf moet ftooren * alzoo men
natuurlijk zoude onderzeilen dat geen volk ’er
ooit aan zoude denken om eenen voorraad van
voedzel door konst te bewaaren, als het opeen
verfchen, regelmaadgen dagelijkfen toevoer van
hetzelve konde ftaat maaken. Deeze redeneering
kan egter geene reden geeven waarom zij hun
varkens -vleesch zoo wel inzouten als hunne
visch, die in kalebasfen-fchillen bewaard wordt.
Het zout, van welk zij eene groote hoeveelheid
tot dit oogmerk gebruiken , is rood van
kleur, niet zeer g ro f, en fcheen van dezelfde
foort