om enige rotten , die ons nog veel ongemak veroorzaakten,
kwijt te geraaken. De Ontdekking
meerde zig langs den Zuidwal met hetzelfde oogmerk
vast. Terwijl dit werk verrigt wierd, gaf
ik ore o een tegenbezoek. Het gefchenk, dat ik
hem bij die gelegenheid deed , befïond in een
linnen ro k , een hemd, eene muts van roode
vederen van Tongataboo , en andere dingen van
minder waerde. Toen nam ik hem en enige van
zijne vrienden met mij naar boord om te eeten.
Den zesden zetteden wij de tent voor de waar-
neemingen op, en bragcen de nodige werktuigen
naar land. De twee volgende dagen namen wij
de zanne-azimuths met alle de kompasfem, zoo
aan boord als aan land, waar, om de afwijking
te vinden, en in den nacht van den laatften namen
wij eene bedekking van sr Capricorni door
de donkere zijde van de maan waar. De Heer
b a y l e y en ik kwamen in onze waarneeming
overeen, en bepaalden den tijd van deszelfs verduistering
op 6' 541" over tien uuren. De Heer
KiNG bepaalde dien op eene halve feconde vroeger.
De Heer b a y l e y deed de waarneeming
met den achromatieken teleskoop aan dan Raad
van de Lengte toebehoorende; de Heer r in g
met den refle&or , denzelfden Raad toebehoorende
, en ik maakte gebruik van mijnen eigen
refleélor van agttien duimen. Daar was ook enigen
tijd vroeger eene verduistering van n Capri-
v corni
eorni agter de donkere zijde van de maan;,maar
zij wierd door den Heer b a y l e y alleen waar-
genoomen. Ik tragtede dezelve waarteneemen
met eenen kleinen achromatieken teleskoop; maar
bevond dat hij niet genoeg vergrootede.
Daar gebeurde niets aanmerkenswaerdigs tot in
den nacht tusfchen den twaalfden en dertienden,
wanneer j a n h a r r i s o n , een zee-foldaat, die
bij de waarneeming - tent op fchildwagt Rond,
met geweer en wapenen wegliep. In den morgen
bericht bekoomeh hebbende welken weg hij
genoomen had, wierd hem eene wagt nagezonden
, maar zij kwam des avonds terug zonder hem
gevonden te hebben. Den volgenden dag verlegt
ik het Opperhoofd zig deeze zaak aante-
trekken. Hij beloofde eene bende van zijn volk
hem agter na te zenden, en gaf mij hoop dat hij
nog denzelfden dag zoude terug gebragt worden ;
•maar daar kwam niets van, en ik had reden om
te denken dat hij ’er geene moeite toe gedaan had.
Wij hadden op deezen tijd een groot aantal inboorlingen
om de fchepen, en daar wierden enige
diefftallen begaan, van welke zij de gevolgen
vreesden, zoo dat ’er den volgenden morgen zeer
weinige bezoekers kwamen. Het Opperhoofd
zelf liet ’er zig door affchrikken, en vlugtte met
zijn gantfche huisgezin. Ik vond dit eene goede
gelegenheid om hen te noodzaaken den weglooper
overtegeeven, en, bericht bekoomen hebbende dat
hij