
 
		Handigheden  te  doen  ,  en  verklaarde  in  de  Heiligde  
 bewoordingen  ,  dat  ik  niet  zoude  dulden  
 dat zij  ons  hertalen,  gelijk  zij  bij  voorige  gelegenheden  
 gedaan  hadden.  Hierin  was  om ai   mij  
 van  groot  nut,  alzoo  ik  hem  onderrigtte  hoe  hij  
 hun  de  goede  uitwerkzelen  van  een  eerlijk  gedrag, 
   en  het  kwaad,  dat  zij  moesten  verwagten,  
 als  zij  daarvan  afweeken  ,  zoude  voor  oogen  
 Héllen. 
 Het  is  niet  altijd  in  de  macht  van  de  Opperhoofden  
 diefdallen  voortekoomen;  zij  worden  
 dikwerf  zelve  bedoolen,  en  klaagen  daarover  als  
 een  groot  kwaad.  O t o o   liet de  kostbaarHe  dingen, 
   die  hij  van  mij  had,  onder  mij,  tot  daags  
 voor  wij  afzeilden,  en  de  reden  die  hij  ’er  van  
 gaf, was,  dat  zij  nergens  zoo  veilig  waren.  Zedert  
 het  invoeren  van  nieuwe  rijkdommen  moeten  de  
 aanlokzelen  tot  Heelen  vermeerderd  zijn.  De  
 Opperhoofden,  die  dit  wel weeten,  zijn  nu  zeer  
 op  kisten  gezet.  Zij  fcheenen  veel  waerde  te  
 hechten  aan  enige weinige  kisten,  welke  de Spanjaards  
 agtergelaaten  hadden  ,  en  zij  vroegen  ons  
 aanhoudend  om  enige.  Ik  liet  eene  voor o t o o   
 maaken  ,  die,  volgens  zijne  eigen  opgaaf,  agt  
 voeten  lang,  vijf breed  en  omtrent  drie  diep  was.  
 Bouten  en  flooten  waren  nog  niet  veilig  genoeg;  
 maar zij  moest  zoo  groot  zijn  dat  ’er  twee  mannen  
 op  konden  flaapen  ,  om  haar  bij  nacht  te  be-  
 waaren. 
 Het 
 Het  zal  enigzints  bevreemden  dat  wij  ,  die  
 enige  kennis  van  hunne  taal,  en  daarenboven  
 om ai   tot  tolk  hadden,  nooit  een  juist  bericht  
 konden  krijgen  van  den  tijd  wanneer  de  Spanjaards  
 waren  aangekoomen  ,  hoe  lang  zij  gebleven  
 ,  en  wanneer  zij  vertrokken  waren*  Hoe  
 meer  wij  naar deeze  zaak  onderzogten,  hoe  meer  
 wij  overtuigd  wierden van  de  onbekwaamheid van  
 de  meeste  van  dit  volk  om  den  tijd,  wanneer  
 voorleden  gebeurtenisfen  waren  voorgevallen,  te  
 herinneren  of  aantetekenen,  bijzonderlijk  als  het  
 langer  dan  tien  o f  twintig  maanden  geleden  was.  
 Het  bleek  evenwel uit  de dagtekening van  het  op»  
 fchrift  op  het  kruis,  en  uit  de  berichten,  die wij  
 van  de  verflandigHe  onder  de  inboorlingen  bekwamen, 
   dat  ’er  twee  fchepen  te  Oheitepeha  ge-  
 koomen  waren  in  het  jaar  1774,   kort  na  dat  ik  
 Matavai  verlaaten  had,  dat  in Meij  van  datzelfde  
 jaar geweest  was.  Zij  hadden  het  kruis  en  het  vee,  
 waarvan  gefprooken  is,  medegebragt.  Sommige  
 zeiden dat  z ij, na  deeze  dingen  en  enige manfchap-  
 pen  aan  land gebragt  te  hebben,  afgezeild waren  
 om  mij  op  te  zoeken,  en  dat  zij  in  omtrent  tien  
 dagen  wedergekoomen  waren.  Maar  ik  twijfel  
 enigzints  aan  de waarheid  hiervan,  alzoo  zij noch  
 te  Ulietea,  noch  te  Huaheine  gezien  zijn 
 Het 
 ( * )   Egter  had  zig  reeds  toen  ,  namelijk  terwijl  wij  In  
 de  haven  Hamaneng  aan  Ulietea  ten  anker  lagen,  het  ge- 
 X.  D e e l .  H  rugt