
 
		ftrand,  dat  wij  met onze  floepen  niet  landen  kotv  
 den;  maar  de  dag  was  daarom  niet  geheel  verloren  
 ,  want  de  inboorlingen  waagden  het  mee  
 hunne  kanos  varkens  en  wortelen  naar  de  fche-  
 pen  te  brengen  ,  die  zij  als  te  vooren  verman*  
 gelden.  Een  van  onze  bezoekers  ,  die  enige  
 visch-hoeken  te  koop  bragt,  had  een  klein  pak-  
 jen  aan  de  lijn  van  eenen  van dezelve  gebonden %  
 dat  hij  zeer  zorgvuldig afzonderde  en  voor  zig behield, 
   toen  hij  den hoek  verkogt  had.  Gevraagd  
 zijnde  wat  het  ware ?  wees  hij  op  zijnen  buik  en  
 zeide  iets,  dat  betekende  dat  het  dood  was,  ’erbij  
 voegende  dat  het  liegt  w a s ,  als  of  hij  niet  
 gaerne  meerdere  vraagen  daaromtrent  wilde  be*  
 antwoorden.  Hem  zoo  bezorgd  ziende  om  te  
 Verbergen  wat  dit  pakjen  bevattede  ,  verzogten  
 wij  hem  het  te  openen, dat  hij  dan  eindelijk  met  
 grooten  weerzin  deed,  en  ook  met enige moeite,  
 alzoo  het  in  veele  doeken  gewonden  was.  Wij  
 bevonden  dat  het  eene  dunne  fchijf  vleesch  bevatte, 
   omtrent  twee  duimen  lang,  dat,  naar  allen  
 fchijn,  was  gedroogd  geweest,  maar  nu  nat  
 was  van  zout  water.  Het viel  ons  in dat  het misleiden  
 menfehen - vleesch  mogt wezen,  en dat dit  
 volk  mogelijk  zijne  vijanden opat,  alzoo wij wisten  
 dat  dit  de  gewoonte  onder  enige  volkeren  
 van  de  Zuid-zee-Eilanden  was.  Deeze  vraag  
 aan  den  man,  die  het  had,  gedaan  zijnde,  antwoordde  
 hij  dat  het  van  een’ mensch  was.  Een. 
 anander  
 van  zijne  landslieden,  die  bij  hem  ftond,  
 toen  gevraagd  zijnde  of het  bij  hen  de gewoonte  
 ware  degeene  ,  die  in  een  gevegt  fneuvelden*  
 opteëeten?  antwoordde  hij  onmiddelijk  ja. 
 In  den  agtermiddag  hadden wij  enige tusfehen-  
 poozen  van  fraai  weder  en  de wind  liep  Oostlijk  
 en  Noord-Oostlijk;  maar  in  den  avond  kromp  
 hij  weder  in  naar  het  Z.  Z.  O.  en  het  begon  
 ook  weder  te  regenen,  dat  den  gantfehen  nacht  
 aanhield.  Gelukkig was  ’er  geen  fterke wind bij ;  
 wij  hadden  ons  egter  tegens  het ergfte  gewapend  
 door het klein boeg-anker te laaten vallen  en  onze  
 bram-raas  te  lirijken. 
 Den  volgenden  morgen  ten zeven uuren, wanneer  
 ’er  een  koeltjen  uit  het  N.  O.  opkwam,  
 wond  ik  de  ankers  op  ,  met  oogmerk  om  het  
 fchip  verder  van  land  te  leggen.  Zoo  dra  het  
 laatfte  anker  geligt  was  ,  liep  de  wind  naar  het  
 Oosten  ,  hetwelk  ons  noodzaakte  alle  zeilen  die  
 wij  konden  bijtezetten,  om  van  het  land  vrij  te  
 geraaken,  zoo  dat  wij,  voor wij  ruimte  hadden;  
 enigzints  naar  lij  afgedreven  wierden.  Wij  dee-  
 den  eenen  gang  naar  buiten  ,  met  oogmerk  om  
 weder  op  de  reede  te  koomen;  maar zeer weinig  
 wind,  en  e.enen  grooten  ftroom  tegens  ons  heb*  
 bende,  bevond  ik  dat  dit  niet  te  doen  was.  Ik  
 zond  dan  de  Heeren  king  en  Wi l l i ams  on  
 naar  land  met  drie  floepen  ,  om  water  en  onj  
 ververfchingen  te  koopen.  Ik  zond  tegelijk  een  
 .  X  4  be