
 
		reedfchap  ,  dat  wij  uit  Engeland  mede  gebrags  
 hadden,  hefteed  hebbende  tot  het  koopen  van  
 ververfchingen,  waren  wij  thans  tot de  noodzaak-  
 lïjkheid  gebragt  van  eenen  nieuwen  voorraad  van  
 koopwaaren  uit  het  ruuw  ijzer,  dat wij  aan  boord  
 hadden  ,  te  fmeeden  ,  waarvan  egter  reeds  een  
 groot  gedeelte  tot  diergelijke  einden  en  tot  dienst  
 van  de  fchepen  verbruikt  was.  Ik  meende  dan  
 dat  het anker  van  den  Heer de  b o u g a i n v i l l e   
 óns gebrek  aan  dit  nuttig metaal  vergoeden  zoude,  
 en  ik  twijfelde  niet  of  ik  zoude  öpoony  wel  
 ©verreeden  om  het  mij  afteftaan. 
 O r e o  en  zes  of agt mannen  van  Ulietea voeren  
 met  ons  over  naar  Bolabolct,  en  waarlijk  de  
 meeste  van  de  inboorlingen  in  het  algemeen,  uitgezonderd  
 het  Opperhoofd  ze lf,  zouden  gaerne  
 met  ons mede  naar  Engeland zijn  gevaaren.  Met  
 het  ondergaan  van  de  zon  op  de  hoogte  van  de  
 zuidlijke  punt  van  Bolabola  zijnde,  minderden  
 wij  zeil,  en  befteedden  den  nacht  met korte  gangen  
 te  doen.  Met  het  aanbreeken  van  den  dag  
 Huurden wij naar de  haven,  die aan  de  west - zijde  
 van  het  eiland  ligt.  De  wind  was  fcforaal,  zoo  
 dat wij  moesten  laveeren,  en  het  was  negen  uuren  
 voor wij nabij  genoeg kwamen  om  eene  floep  afte-  
 zenden  om  den  mond  van  de  haven  te  peilen;  
 want  ik  was  voorneemens  om  de  haven  in  te  zeilen  
 en  ’er  een  dag  of  twee  ten  anker  te  blijven  
 liggen. 
 Toen 
 Toen  de  floep  terug  kwam,  berichtte  de  Stuurman  
 dat,  fchoon  de  grond  en  de  mond  van  de  
 haven  fteenachtig  was,  ’er  egter  binnen  de  haven  
 goede anker - grond gevonden  wierd,  dat de  diepte  
 zeven  en  twintig  en  vijf en  twintig  vademen  was,  
 en  dat  ’er ruimte genoeg  was  om  ’er met  de  fchepen  
 in  te  draaien,  alzoo  het  kanaal  een  derde  van  
 eene  Engelfche  mijl  breed  was.  Ingevolge  van  
 dit  verflag  beproefden  wij  om  ’er  met  de  fchepen  
 in  te  koomen  ;  doch  het  getij  zoo  wel  als  den  
 wind  tegens  ons  zijnde,  bevond  ik,  na  twee  of  
 drie  gangen  gedaan  te  hebben  ,  dat  het  niet  ge-  
 fchieden  konde  tot  het  getij  gekenterd  zoude  wezen. 
   Ik  gaf dan  mijn  voorneemen  van  de  fchepen  
 in  de  haven  te  brengen  op,  liet de  floepen  klaar  
 maaken ,  ftapte  met  o re o  en  zijne  reisgenooten  
 in  eene  van  dezelve  en  liet  mij  naar  het  eiland  
 roeijen. 
 Wij  landden  ter  plaatfe,,  die  ons  door  de  inboorlingen  
 wierd  aangewezen,  en  kort  daarop  
 wierd  ik  bij opoony  ingeleid,  onder eenen  groo-  
 ten  toeloop  van  volk.  Geen’  tijd  te  verliezen  
 hebbende,  vroeg  ik  bet  Opperhoofd,  zoo dra  de  
 noodzaaklijke  pligtpleegingen  voorbij waren,  om  
 het  anker,  en  bragt  het  gefchenk  ,  dat  ik  voor  
 hem  gereed  gemaakt  had,  te voorfchijn,  beftaande  
 in  eene  linnen  nacht - japon  ,  een  hemd,  enige  
 gaazen  doeken,  een  fpiegel,  enige  glazen  koraa-  
 len  en  ander  fpeelgoed,  en  zes  bijlen.  Op-het 
 N  3  ge