
 
		befpeurende  dat  naar  eene  haven  geleek,  het liet  
 wenden  en  Z. W.  van  wal  ftuurde.  Op  deezen  
 tijd  lag  Slegt - Weder - Kaap  N.  O.  ten  N.  omtrent  
 agt  mijlen  van  ons.  Omtrent  den  middag  
 liep  de  wind  meer Westlijk  en  het  weder  wierd  
 fraai  en  helder,  zoo  dat  wij  in Haat  waren  waar-  
 neefflingen  op  de  maan  te  doen.  Toen  wij  alle  
 waarneemingen,  welke  wij  zedert  den  negentienden  
 der  voorige  maand  gedaan hadden,  door  
 het  uurwerk  tot  deeze  hadden  overgebragt,  die  
 in  het  geheel  twee  en  zeventig  reekfen  bedroegen, 
   wierd  door  de  gemiddelde  uitkomst van  dezelve  
 de  Lengte  op  235°, i5 /  26"  Oost  bepaald, 
   zijnde  14'  11"  minder  dan  het  uurwerk  
 opgaf.  Deeze  lengte  hebben  wij  gebruikt  om  
 die  van  de  kust  te  bepaalen  ,  en  ik  twijfel  niet  
 o f   zij  zal  op  maar  zeer  weinige  mijlen  na  juist  
 wezen. 
 Onze  moeijelijkheden  begonnen  nu  toeteneev  
 men.  In  den  avond  liep  de  wind  N.  W .?  
 waaiende  met  vlaagen  ,  vergezeld  van  hagel  en  
 regen  met  fneeuw  vermengd;  het  weder  duister  
 en  dampig  zijnde,  koos  ik de  ruimte tot den  volgenden  
 dag  omtrent  den  middag,  wanneer  ik  
 wendde  en  wederom  op  het  land  aanhield  ,  dat  
 zig  des  agtermiddags  ten  twee  uuren  in  het  O.  
 N.  O.  vertoonde.  Wind  en  weder  bleeven  dezelfde  
 ;  maar  in  den  avond  liep  de  wind  westlijker  
 én  het  weder  wierd  flegter,  hetgeen  het 
 hóodzaaklijk  maakte  te  wenden  en  af  te  houden  
 tot  den  volgenden  morgen  ten  vier  uuren,  
 wanneer  ik  het  waagde  het  land  weder  te  naderen. 
 Des  agtermiddags  ten  vier  uuren  zagen  wij  
 het  land,  dat  zig  ten  zés  Uuren  van  N.  Ö.  i  O.  
 tot  Z.  O.  ten  Z.  uitftrekte,  op  den  afftand  vart  
 omtrent  agt  mijlen.  Dier  wendden  en  peilden  
 w ij,  maar  wij  vonden  geen’  grond  met  eene  lijn  
 van  honderd  zestig  vademen.  Ik  hield  af  tot  
 middernacht,  wanneer  ik  weder  naar  het  land  
 ftuurde,  en  ten  half  zeven  uuren  waren  wij  nog  
 geene  drie  mijlen  van  land,  dat  zig  van N.  ten  O*  
 I  O.  tot  Z.  §  O.  uitftrekte,  zijnde  elk  verst  eind  
 omtrent  zeven  mijlen  van  ons.  Geene  tekenen  
 van  eehe  haven  ziende  *  en  het  weder  nog  on-  
 geftadig  zijnde <,  wendde  ik  en  hield  Zuid-Westlijk  
 a f ,  hebbende  vijf  en  vijftig  vademen  water  op  
 eenen  modderigen  grond. 
 Dat  gedeelte  van  het  land,  dat  wij  zoo  nabij  
 Waren  toen  wij  wendden  ,  is  tamelijk  hoog  f  
 fchoön  het  op  fommigë  plaatfen  binnens  lands  
 hooger  rijst.  Het  was  afgewisfeld  met  veele  rijzende  
 gronden  en  kleine  heuvelen  ,  van  welke  
 veele  geheel  met  lange  regte boomen  bedekt  waren  
 i  en  met  andere,  die  laager  waren  en  met  
 vakken  als  kreupelhout  groeiden;  maar  de  tüs-  
 fchen-vakken  en de zijden  van  veele  der  heuvelen  
 C e s   wi