
 
		308  [Jan.  1778.]  R E I Z E   n a a r   ö e n 
 wie  zij  dezelve  mededeelen.  Van  dit laatfle  hadden  
 wij  een  voorbeeld  op  Tongataboo,  aan  den  
 conflapel  van  de  Ontdekking  ,  die  aan  wal  gezonden  
 was  om  het  opzigt  over  den  hatfdel  van  
 dat  fchip  ,te  houden.  Na  dat  hij  wist  dat  hij  
 deeze  ziekte  had  opgedaan,  bleef  hij  egter  omgang  
 met  verfchillende  vrouwen  houden,  die men  
 reden  had  te  denken dat  met  dezelve  niet befmet  
 waren.  Zijne  maats  fielden  hem  dit  te vergeefseh  
 voor  oogen,  tot  Kapitein  c l e r k e ,  deeze  gevaarlijke  
 buitenfpoorigheid  verneemende  ,  hem  
 weder  aan  boord  liet  koomen. 
 Terwijl  de  floepen  bezig  waren  de  kust  op tê  
 neemen,  bleeven  wij  met  de  fchepen  af  en  aan  
 houden,  derzelver  terugkomst  afwagtende.  Omtrent  
 den  middag  kwam  de Heer w i l l i a m s o n   
 terug  en  berichtte  dat  hij  eene  groote  plas  had  
 gezien  ,  agter  een  kreupelbosch  bij  een  van  de  
 dorpen,  die  ,  naar  het  zeggen  van  de  inboorlingen  
 ,  zoet  water  bevattede,  en  dat  voor  dezelve  
 anker-grond  was.  Hij  berichtte  ook  dat  
 hij  getragt  had  op  eene  andere  plaats  te  landen,  
 maar  dat  hij  daarin  verhinderd  was  door  de  inboorlingen  
 ,  die  in  groot  aantal  naar  de  floepen  
 gekoomen  waren,  en  gerragt  hadden de  riemen,  
 de  geweeren,  in  kort,  alles  wat  zij  grijpen konden  
 wegteneemen,  en  die  zoo  flerk  op hem  aangedrongen  
 waren  ,  dat  hij  genoodzaakt  geweest  
 was  te  vuuren,  waardoor  een  man  gedood  was. 
 Deeze  ongelukkige  omflandigheid  kwam  ik  egter  
 eerst  te' weeten  na  wij  het  eiland  verlaaten  hadden, 
   zoo  dat  alle  mijne  maatregelen  wiérden  in-  
 gerigt  als  of  ’er  niets  van  dien aart  gebeurd  ware.  
 De  Heer  wi l l i amson  2ëide  mij  dat,  toen  de  
 man  gevallen  was,  zijne  landslieden  hem  hadden  
 opgenoomen  en  weggedraagen,  en  toen  de  floep  
 verlaaten  hadden;  doch  dat  zij  ons  volk  egter nog  
 tekenen  gedaan  hadden  van  te  landen,  dat  hij  
 had  afgeflagen.  Het  fcheen  den Heer williamson  
 niet  toe  dat  de  inboorlingen  enig  voorneemen  
 gehad  hadden  iemand  van  zijn  volk  te  dooden  of  
 zelfs  te  befchadigen;  maar  zij  fcheenen  enkel  
 door  nieuwsgierigheid  gedreven  te  worden  om  
 hun  hetgeen  zij  hadden  afteneemen  ,  terwijl  zij  
 ook  gereed waren  om  al  wat  zij  hadden  daar  voor  
 in  de  plaats  te  geeven. 
 Zoo  dra  de  floepen  weder  aan  boord  waren,  
 zond  ik  eene  van  dezelve  om  te  gaan  liggen  daar  
 de  beste  anker-grond  was,  en  zoo  dra  zij  aldaar  
 gekoomen  was,  voer  ik  ’er  met  de  fchepen  naar  
 toe,  en  ankerde  in vijf en  twintig  vademen  water,  
 in  eenen  grond  van  fijn  graauw  zand.  De  oostlijke  
 punt  van  de  reede,  de  laage  punt,  namelijk, 
   van welke  reeds gefprooken  is,  lag Z.  5 i ° 0 ;   
 de  westpunt N.  65° W .,  en  het  dorp ,  agter  hetwelk  
 men  zeide  dat het  water  was,  N. O.  ten O .,  
 eene  Engelfche  mijl  van  ons.  Maar weinig meer  
 dan  een  vierde  van  eene  Engelfche  mijl  van  ons  
 V  3  was