
 
		%j%  \Febr,  1778.]  R E I Z E   na ar  den 
 fpits  afloopende  handvatzels  van  hetzelfde werk,  
 of van  hout,  die  net  bewerkt  zijn, met  kleine  
 touwtjens  van  hair  en  vezelen  van  den  bast  van  
 den  kokos-noot  ’er  tusfchen.  De  groote  ver-  
 fcheidenheid  van  visch-hoeken  is  vernuftig  gemaakt, 
   fommige  van been,  andere van  hout met  
 punten  van  been  en  veele van paerlemoêr.  Van  
 de  laatfle  gelijken  fommige  naar  die  wij  op  
 Tongataboo  gezien  hadden  ,  andere  waren  enkel  
 gekromd  als  de  gemeene  foort  op  Otahiti,  zoo  
 wel  als  de  houten.  Die  van  been  zijn  meest  
 klein  en  beftaan  uit twee Hukken,  en alle de ver-  
 fchillende  foorten  hebben  eene  weêrhaak  of aan  
 de binnen-zijde, gelijk de onze,  of aan de buitenzijde  
 ;  doch  andere  hebben  ’er  twee,  eene  aan  
 de  binnen*  en  eene  aan  de  buiten - zijde,  en dan  
 Haat  die  aan  de  buiten-zijde  verst van  de  punt.  
 Van  deze  laatfte  bekwamen wij  eenen  van negen  
 duimen  lengte  van  een  enkel Huk been,  dat ongetwijfeld  
 eenen  grooten  visch  had  toebehoord.  
 Geen  Europifche  konftenaar  zou de  lierlijke  gedaante  
 en  het  gepolijste  van  deeze hebben  kunnen  
 overtreffen,  al  voegde  hij  alle  zijne  kennis  
 in  de  rekenkunde  bij  het  aantal en de geraaklijkheid  
 van  zijn  gereedfchap.  Zij  polijsten  hunne  
 fteenen  door  lang  wrijven met puimfteen  in  water', 
   en  hunne  werktuigen  of hun  gereedfchap,  
 dat‘ik  zag,  geleek naar dat van de zuidlijke eilanden. 
   Hunne  bijlen waren  van  dezelfde  gedaante 
 en 
 STtLLEN OCEAAN.  {Febr. 1778.]  373 
 en  of  van  dezelfde  foort  van  zwartachtigen,  of  
 van  eenen  klei - kleurigen  Heen  gemaakt.  Zij  
 hebben  ook  kleine werktuigjens  van eenen enkelen  
 haaien  tand gemaakt, van welke fommige aan  
 het  voorst  gedeelte  van  het  kaakbeen  van eenen  
 hond  zijn  vastgemaakt,  en  andere  aan  een  dun  
 houten  handvatzel  van dezelfde gedaante,  en aan  
 het  ander  eind is een flukjen touw door een klein  
 gaatjen  vastgemaakt.  Deeze  dienen  des  noods  
 als mesfen,  en  worden misfchien  tot  het fnijden  
 van  figuuren  in  hout  gebruikt. 
 De eenigfte  ijzeren  gereedfcbappen,  of liever  
 ftukjens  ijzer,  die  wij  bij  hen  zagen  en  die  zij  
 reeds  voor  onze  aankomst  hadden ,  waren  een  
 Huk  van  een’ ijzeren hoepel,  omtrent  twee  duimen  
 lang  en  in een houten handvatzel gezet  ,  
 en  een  ander  fnijdend  gereedfchap,  dat  ons volk  
 giste  van  de  punt van  een’ fabel gemaakt te zijn*  
 Uit  het  bezit  van  deeze  en  uit  hunne  zoo  al-  
 gemeene  kennis  van  het  gebruik  van  dit metaal  
 waren  fommige  aan boord  geneigd te denken.dat  
 wij  de  eerfte Europeaanen  niet  waren,  die  die  
 eiland  bezogten ;  maar mij  koomt  het  voor  dat  
 hunne  groote  verwondering  op het zien van onze  
 fchepen  en  hunne  volkoomen  onkunde  van  het  
 gebruik  van  fchiet - geweer met  zulk  een  denkbeeld  
 niet  kan  overeengebragt  worden.  Daar 
 zijn 
 G )   Kapitein  k i n g   kogt  dit  en  bezit  bet  thans. 
 «  Aa  1