
 
		1^2  [Nov.  1777.]  REIZE NAAR  DEN 
 uuren,  wanneer  wij  een  ligt koeltjen,  dat  uit het  
 N.  O.  opkwam,  waarnamen,  en, met  behulp van  
 alle  de  floepen,  in  gezelfchap  van  de  Ontdekking  
 in  zee  liepen. 
 Geduurende  de  laatfle  week  hadden wij  bezoek  
 gehad  van  volk  van  alle  gedeelten  van  het  eiland,  
 dat  ons  van  eenen  grooten  voorraad  van  varkens  
 en  groene  plataanen  voorzag,  zoo  dat  de  tijd,  geduurende  
 welken  wij  door  tegenwind  in  de haven  
 gehouden  wierden,  niet  geheel  verloren was,  al-  
 zoo  de  groene  plataanen  zeer  goed  in  plaats  van  
 «  brood  kunnen  gebruikt  worden  ,  terwijl  zij  wel  
 twee  of  drie  weeken  goed  blijven.  Behalven  deezen  
 voorraad  van  levensmiddelen  deeden wij  ook  
 hout  en  water  op. 
 De  inwooners  van  Ulietea  kwamen  ons,  over  
 het  algemeen  ,  kleiner  en  bruiner  voor  dan  die  
 van  de  andere  nabuurige  eilanden  ,  en  fcheenen  
 ook  minder  geregeld,  dat  misfchien  kan  be-  
 fchouwd  worden  als  een  gevolg  van  hunne  on«  
 derwerping  aan  de  inboorlingen  van  Bolahola,  
 Ore o ,   hun  Opperhoofd,  is  flechts  eene  foort  
 van  afgevaerdigde  van  den  Oppervorst  van  het  
 eiland  ,  en  de  verovering  fcbijnt  het  getal  van  
 onderhoorige  Opperhoofden  onder  hen  verminderd  
 te  hebben,  zoo  dat  zij  minder  onmiddelijk  
 onder  het  opzigt  van  diegeene  liaan,  welker belang  
 het  is  eene  behoorlijke  gehoorzaamheid aan  
 het  gezag  te  handhaven.  Ulietea,  fchoon  thans 
 tol 
 tot  dien  vernederden  (laat  gebragr,  was  weleer,  
 naar  men  ons  zeide,  het  aanzienlijkst  van  deeze  
 geheele  groep  eilanden,  en  waarfchijnlijk  de  
 voornaamlie  zetel  der  regeering;  want  zij  zeggen  
 dat  het  tegenswoordig  koninglijk  gedacht  van  
 Otahiti  afftamt  van  dat,  hetwelk  voor  de  laatfte  
 omwenteling  alhier  regeerde.  Oor o o ,  de  on-  
 troonde  Koning  van  Ulietea,  was  nog  in  leven,  
 toen  wij  te Huaheine  waren,  daar  hij  als een  uitgeweken  
 Vorst  'woont,  in  zijnen  perfoon  een  
 voorbeeld  van  de  onbeftendigheid  van  macht  opleverende  
 ,  maar  ook,  dat  aanmerkenswaerdiger  
 is,  van  den  eerbied,  dien  dit  volk  aan  bijzondere  
 gedachten  en  aan  de  gewoonten  ,  die  eenmaal  
 de  opperheerfchappij  hebben  gegeeven,  betoont;  
 want  zij  laaten  otoo  alle  de  tekenen  ,  welke  
 zij  der  majelteic  toeëigenen,  behouden,  fchoon  
 hij  zijne  landen  heeft  verloren. 
 Wij  zagen  hier  nog  een  voorbeeld  van  terwijl  
 wij  op  Ulietea  waren.  Een  van  degeene  die  
 mij  nu  kwamen  bezoeken  was  mijn  oude  vriend  
 o r e e ,  het  gewezen  Opperhoofd  van  Huaheine,  
 Hij  behield  nog  zijn  aanzien  ,  kwam  altoos  aan  
 het  hoofd  van  eenen  grooten  trein  van  bedienden  
 ,  en  was  altijd  voorzien  van  zulke  ge-  
 fchenken  als  ons  de  aangenaamlte  waren.  Dit  
 Opperhoofd  zag  ’er  nu  veel  beter  uit  dan  ik  hem  
 voorheen  op  mijne  twee  voorige  reizen  gezien  
 X.  D e e l.  N  had.