'55st ï 77$il R E I Z E n a a r den
heden gebruikt worden ; want z i j , die dezelve
aan hadden, maakten altijd enige gebaerden, die
wij te vooren hadden zien doen door degeene,
die zongen.
De muts is bijna juist gevormd als een helm
met het middenst gedeelte o f de kam fomtijds
eene hand breed, en zij zit zeer vast op het
hoofd, hebbende inkeepingen, waarin de ooren
fluiten. Zij is van teenen gevlogten, die met een
netwerk bedekt zijn, waarin vederen gewerkt zijn
op dezelfde wijze als op de mantels, fchoon
wat digter en met minder verfcheidenheid; zij
zijn meest rood, met enige zwarte, geele of
groene ftreepen, aan de zijden, die de kromte
van de kam volgen. Zij maaken waarfchijnlijk
eene volledige kledij met de mantels, want de
inboorlingen verfcheenen fomtijds in beiden te
gelijk.
Wij konden ons in het eerst niet begrijpen van
waar zij zulk eene menigte van die fraaie vederen
bekwamen; maar wij wierden welhaast omtrent
eene foort uit den droom geholpen, want
zij bragten ons naderhand veele vellen van kleine
roode vogeltjens te koop, die dikwijls in bos-
fen van twintig o f meer opgebonden waren, of
welken eene kleine houten pen door de neusgaten
geftooken was. In het eerst beftonden de
yellen, die wij kogten, flechts uit het gedeelte
van
Van tusfchen de vleugelen naar vooren , maar
naderhand kogten wij ’er veele met het agterfte
gedeelte ’er aan, benevens den ftaert en de pooien.
De eerde herinnerden ons egter eensklaps
dè oorlprong van de fabel, die men weleer geloofde,'
dat de paradijs-vogelen geene pooten
hadden, en verklaarden die omflandigheid genoegzaam.
Waarfchijnlijk fnijdt het volk van de eilanden
ten oosten van de Molukken , van waar
de vellen van paradijs - vogelen gebragt worden,
hun de pooten af om dezelfde reden, die ’er het
Volk van Jtooi voor gaf, namelijk, dat zij hen
op die wijze gemaklijker kunnen bewaaren, zonder
iets van die deelen te verliezen, die in hun
oog eene groote waerde hebben. De roode vogel
van ons eiland wierd door den Heer a n d e r -
son voor eene foort van Mêrops of Bijen-eeter
gehouden , en was omtrent van de grootte van
eene musch, van eene fraaie fcharlaken kleur met
zwarte ftaert en vleugelen, en eenen krommen
bek, twee maal zoo groot als de kop, die, gelijk
ook de pooten, roodachcig van kleur was.
De kop was ontledigd, gelijk bij de paradijsvogelen
; maar het fcheen niet dat zij enige
andere voorzorgen gebruikten om dezelve te
bewaaren dan hen enkel te laaten droogen;
want de vellen, fchoon nog vogtig zijnde,
hadden geene reuk of fmaak, die konden doen
X a den