zeggen dat eene Godin, een’ klomp aarde in eenp
koord hebbende hangen, denzelven flingerde en
wijd en zijd ftukken landftrooide, en dat zij al*
dps Otahiti en de nabpurige eilanden daar ftelde,
die alle bevolkt wierden door eenen man en eene
vrouw , welke eerst op Otahiti woonden. Dit
betreft egter alleen hunne eigen onmiddelijke
fchepping; want zij hebben denkbeelden van eene
algemeene fchepping voor deeze, en yan landen,
van welke zij thans geene andere kennis hebben
dan hetgeen in de overlevering gezegd wordt,
Hun verst bericht reikt tot Tataoma en Tapuppa,
manlijke en vrouwelijke fteenen of rotfen, die de
klomp van land en water of onzen aardbol onder»
Hutten. Deeze hragten Totorre voort, die ge»
dood en ip land verdeeld wierd; na hem wierden
QTAiA enoRoo geboren, die naderhand trouwden
en die eerst land en daarna een geflacht van
Goden voortbragten. O tai a wierd gedood en
o 11 o o trouwde eenen God, haaren zoon, t e o r -
raija genaamd, welken zij beval nog meer land
fe fcheppeo, als ook de djeren en alle foort van
yoedzel, dat op de aarde gevonden wordt, gelijk
qok den hemel, die dqor mannen, Teeferei (*Jj
genoemd, gedraagep wordt. De vlakken in de
maan zien zij aan voor boschjens van eene foort
yan hoornen , die weleer op Otahiti groeiden,
653
(?) Ent betekent den hemel.
en welker zaaden, toen zij door enig toeval vernield
wierden, door duiven derwaards gebragc
wierden, daar zij nu bloeien.
Zij hebben ook veele godsdienftige en histori»
fche legenden , van welke ik eene , betrekking
hebbende tot de gewoonte van het eeten van
menfchen - vleesch, hoofdzaaklijk als een ftaaltjen
zal melden. Langen tijd geleden woonden ’er
op Otahiti twee mannen, Taheeai genoemd, den
eenigften naam , dien zij nog voor menfchen-
eeters hebben. Niemand wist van waar zij gekomen,
of hoe zij op dit eiland aangeland waren.
Zij woonden in de bergen, uit welke zij te voor-
fchijn kwamen, en veele der inwooneren doodden
, die zij dan opaten , waardoor zij de vermeerdering
der bevolking beletteden. Daar waren
twee broeders, die het befluit opvatteden van
hun land van zulke vreeslijke vijanden te verlos-
fen, en eene list gebruikten om hen te dooden,
die hun gelukte. Zij woonden nog verder naar
boven dan de Taheeai , en op eene plaats daar
zij met hun konden fpreeken , zonder zig veel
te waagen. Zij nodigden hen op een gastmaal
, dat voor hun bereid zoude worden, hetgeen
zij gereedlijk aannamen. De broeders gloeiden
enige fteenen in het vuur, Haken die in ftukken
mahee, en verzogten eenen van de Taheeai
zijnen mond te openen , waarop zij ’er een
van dié ftukken in wierpen en water ’er op,
R 4 dat