
 
		ften,  en  nu  vergunde  men  ons  zoo  nabij  te  fcoo-  
 men  als wij  wilden.  Die,  welke  de  opper -prie-  
 fter  fcheen  te  zijn,  zat  op  een’  kleinen  afftand  en  
 Iprak  een  vierde  uurs,  maar  met  verfchillende  
 toonen  en  gebaerden,  zoo  dat  hij  dikwijls  den  
 dooden  man  verfchooning  fcheen  te  verzoeken,  
 tot  wien  hij  doorgaande  zijne  reden  rigtede,  en  
 fomtijds  deed  hij  hem  verfcheiden  vraagen,  naar  
 het  fcheen,  over  de  noodzaaklijkheid  dat  hij  gedood  
 was.  Dan  deed  hij  hem  verfcheiden  verzoeken  
 ,  als  o f  de  doode  thans  het  vermogen  
 hadd’ ,  o f  genoeg  op  de  Godheid  vermogte  om  
 zulke  verzoeken  te  doen  in willigen,  onder welke  
 wij  verftonden  dat  hij  hem vroeg Eimeo,  deszelfs  
 Opperhoofd  m a h e i n e ,  de  varkens,  vrouwen,  
 en  andere  dingen  van  het  eiland  in  hunne  handen  
 te  leveren,  dat  ook  indedaad  het  opzetlijk  doel  
 van  de  offerhande  was.  Toen  zong  hij  een  gebed, 
   dat  omtrent  een  half uur  duurde,  op eenen  
 huilenden  droevigen  toon,  verzeld wordende van  
 twee  andere priefters,  waarbij  zig  p o t a t o u  en  
 enige  andere  ook  voegden.  Onder  dit  gebed  
 wied  ’er  doen:  een  priefter  nog  enig  hair  uit  het  
 hoofd  van  het  lijk  geplukt  en  op  eenen  van  de  
 bundels  gelegd.  Daarna  bad  de  opper.-  priefter  
 alleen,  de  vederen,  die  van  t o w h a   gekoomen  
 waren,  in  zijne  hand  houdende.  Toen  hij  geëindigd  
 had,  gaf  hij  die  aan  eenen  anderen  over,  
 die  op  dezelfde  wijze  bad.  Toen  wierden  alle 
 de 
 de  bosfen  vederen  op  de  bundels  doek  gelegd,  
 waarmede  de  plechtigheid  op  deeze  plaats  bello-  
 ten wierd. 
 Het  lijk  wierd  vervolgens  naar  de  voornaamlte  
 plaats  van  de  mor ai  gedraagen  met  de  vederen,  
 de  twee  bundels  doek  en  de  trommelen,  op welke  
 laatfte  langzaam  getrommeld  wierd.  De  veders  
 en  bundels  wierden  regens  den  hoop  fteenen  gelegd  
 en  het  lijk  aan  den voet van  denzelven.  De  
 priefters  zig  wederom  om  hetzelve  nedergezet  
 hebbende,  herhaalden  hunne  gebeden,  terwij  
 enige  van  hunne  bedienden  een  gat  groeven  van  
 omtrent  twee  voeten  diepte,  waarin  zij  het  ongelukkig  
 flagtoffer  wierpen,  dat  zij  met  aarde  en  
 fteenen  bedekten.  Terwijl  zij  hem  in  het  graf  
 legden,  gilde  een  jongen  overluid,  en  om a i 
 zeide  mij  dat  het  de  JLatooct  was  ( * ) .   Onderwij 
 » 
 f * }   Geesten,  die  met  fdirikbeelden  en  wonderbaare  
 verwagtingen  vervuld  zijn,  zien  en  hooren  den Eatooa  ia  
 alles wat hunne  plechtigheden  en  de  ftilte,  die daarbij waar-  
 genoomen  wordt,  vreemd  fchijnt.  Het  geritfel eens  ijsvogels  
 het  gillen  van  eenen  kleinen  jongen,  in  het  kort, 
 ■  alles’ wat hunne  aandacht  ftoort  is  dan  een  teken van  de nabijzijnde  
 Godheid,  daar  men  egter  anders  wel  weet  dac  
 ijsvogels  ritfelen,  als  het  hun  goed dunkt,  en  dat  jongens  
 op  de  minde  aanleiding  gillen,  zonder  dat  ’er een Eatooa  
 in hun  is.  Doch  dit  is  de  gang  van  ’smenfehen  ziel m het  
 algemeen,  niet  van  de  Tahitifche  alleen.  Zoo dra men  zig  
 inbeeldt  dat  de  Godheid  zoo  veel belang  in  iemand  neeme 
 D  3  daï